Selvær is een Noors eilandje dat zich volgens de lokale bronbeschrijvingen op ‘een haarbreedte’ van de poolcirkel bevindt. De naam zou verwijzen naar sel, Noors voor zeehond, maar de lokale inwoners van de Træna-gemeenschap, waartoe Selvær en enkele honderden andere, veelal onbewoonde eilandjes behoren, weten wel beter: zeehonden worden rondom het eiland zelden gespot; de Noorse groet Heil og sæl (‘heel en gelukkig’) geeft een plausibeler aanwijzing: wie vanaf het vasteland naar Selvær wilde reizen moest de zee op, en na een onstuimige boottocht van enkele tientallen kilometers, dwars door het zeegebied Trænfjorden, arriveerde men uiteindelijk heil og sel in de haven van Selvær.
Beter dan te spreken van ‘een eiland’, zou het zijn om te zeggen dat we ons op een eilandengroep bevinden, een archipel die bestaat uit een slordige vierhonderdvijftig stukjes boven de zeespiegel uitstekende, rotsachtige stukjes land — de meeste te klein, onherbergzaam of afgelegen om geschikt te zijn voor bewoning. Selvær is het noordelijkste deel van de groep eilanden, afgezien van een cluster onbewoonde eilandjes met namen die eindigen op -holmen en -øya, en tientallen naamloze spikkels in de zee die verder van geen betekenis zijn. De poolcirkel loopt dwars door de Trænfjorden, op de zesenzestigste breedtegraad, precies tussen Selvær en het nog geen kilometer zuidelijker gelegen eiland Buøya door.
Het winddichte jack dat ik op aanraden van Irwan Droog – redacteur, vertaler, vormgever, schrijver – heb aangetrokken, blijkt geen overbodige luxe. We hebben afgesproken om, vergezeld door Irwans onafscheidelijke Spaanse windhond Zorro, een rondje over het eiland te lopen. Dat wil zeggen: een wat onvaste V-vorm die door de deels onverharde weg wordt beschreven. Onze wandeling neemt een aanvang op de Hestøveien, een pad dat ‘begint’ op het parallel aan Selvær gelegen eilandje Hestøya. ‘Selvær,’ schrijft Irwan in Het huis aan het einde, ‘is eigenlijk de naam van het grootste van een aantal eilanden die aan elkaar vastzitten middels aangelegde dijken. In het noorden kun je via een golfbreker naar Langskjæret, Hestøya en Nord Sommerauken lopen, niet meer dan rotsen en heuvels met een handvol huizen en op het hoogste punt een grillhytte, een ronde hut met een bankje en een vuurplaats. Vanaf daar is het nog een klein stukje te voet naar Sør Sommerauken, maar daar kun je alleen naartoe lopen als het eb is; anders moet je er met een bootje heen. De eilandjes aan deze kant van de golfbreker zijn bij elkaar opgeteld zo’n kilometer lang. Aan de zuidkant van Selvær is er een schiereiland, Olderøya; ook daar staat een aantal huizen.’
De ijskoude, fel jakkerende wind slaat in mijn gezicht, beneemt me de adem. Op de glooiende hellingen worden de uiteinden van grassprieten die boven een pover sneeuwlaagje uitsteken meedogenloos gegeseld. Zeemeeuwen bewegen zich boven ons schijnbaar bewegingloos voort, hun gespreide vleugels steken wit af tegen de grijze bewolking, ze drijven op de wind. Hun vogelperspectief is letterlijk overzichtelijk; op de luchtfoto die is gemaakt door een drone heb ik die ochtend op internet gezien wat zij zien: de Waddenzee in het groot, weliswaar kouder en rotsiger, en ‘ons’ eiland dat wel wat weg heeft van een reusachtige pootafdruk in bas-reliëf, compleet met tenen aan het uiteinde van de ‘afdruk’.
Irwan kent deze omgeving heel goed: hij heeft er gewoond, samen met zijn toenmalige vriendin Kim en Zorro. Ik draai mijn hoofd met de windrichting mee, zodat ik vrij kan ademen, en vraag hem hoe hij op deze plek is verzeild geraakt.
‘Kim en ik hebben elkaar leren kennen aan het begin van de lockdown, begin 2020. Er was vrijwel niets te doen, ook niet in de hete zomer van dat jaar. Het was niet zo dat we op zoek waren naar iets anders, maar Kim heeft toen op Facebook het oproepje gezien: “Hé, wij zijn een klein eiland in de poolcirkel. Wij hebben leegstaande huizen, vind je het leuk om hier te komen wonen? Stuur ons dan een motivatiebrief.” Ik heb altijd al in Noorwegen willen zijn, willen wonen, het is zo’n beetje mijn lievelingsland van de landen die ik ken, dus voor mij was dat meteen een prachtige kans om er weer heen te gaan. En Kim heeft altijd gezocht naar een andere manier van in een gemeenschap staan dan in de stad, waar je heel anoniem bent en het contact met de mensen om je heen een beetje oppervlakkig is. Zij sloeg aan op die kleine gemeenschap waar je met dertig mensen op een eiland woont en je alles samen moet doen. We hebben een motivatiebrief gestuurd, met een foto van ons erbij: we hadden – midden in de zomer – warme truien aangetrokken om te laten zien dat we echt wel de kou aankonden. Wij waren de eersten die reageerden en ook een realistisch verhaal hadden. Ze dachten dat wij daar goed zouden passen, en in september van dat jaar zijn we drie dagen op het eiland geweest om even kennis te maken. Die ervaringen hebben we even laten bezinken en toen gedacht: ja, dit kunnen we en dit willen we. In januari, toen we elkaar bijna een jaar kenden, zijn we in de auto gestapt en erheen gereden.’
‘Je schrijft: “‘Een apart soort’ had Bjørn ze genoemd, de mensen die zich van alles en iedereen wilden afsluiten – maar op een plek als deze vind ik het juist vreemd dat je er weg zou willen, dat je dit zou verruilen voor een leven tussen mensenmassa’s, asfalt en beton.” Beschouw jij jezelf als de aparte soort waar Bjørn over spreekt?’
‘Nou, deels, of soms. Maar dat raakt aan de moeilijke kwestie dat het allemaal niet zo zwart-wit is. Want op dat moment, op dat onbewoonde eiland Dørvær waar we dan staan en waarover ik dat schrijf, denk ik: ja maar, dit is toch prachtig? Hier wil je toch gewoon zo’n leegstaand huis betrekken en van het land leven, of weet ik wat. Maar ja, het is niet zo eenvoudig hier. Wat je dan opgeeft, vergeet ik voor het gemak even op zo’n moment, maar vrienden en familie wonen in Nederland, mijn werk is daar…’
‘Hoewel je je werk ook op afstand zou kunnen doen.’
‘Ja, maar je geeft er zo veel voor op, en als ik een halfjaar op het eiland zit, dan verlang ik toch ook wel weer naar de stad. Net zoals ik in de stad weer verlang naar het eiland. Ik kan me op het moment zelf heel goed voorstellen hoe het zou zijn om hier te wonen, maar als ik dat even laat bezinken, dan komen de twijfels. Ik ben nog steeds aan het zoeken naar een tussenweg, of eigenlijk de grote vraag die aan het boek ten grondslag ligt: wat wil ik?’
Alsof hij zich die vraag voor het eerst stelt, kijkt Irwan peinzend in de richting waar hij me zojuist in de verte Dørvær heeft aangewezen, het ooit bewoonde eiland dat eveneens net buiten de poolcirkel ligt. ‘Waarschijnlijk te veel,’ vervolgt hij, ‘om één duidelijk beeld voor me te kunnen zien wat ik nu precies… en dat zie je ook zo met mijn werk. Ik doe alles wat ik interessant vind.’
Ik vraag me hardop af of dat een typisch kenmerk is van onze tijd: moeilijk keuzes kunnen maken.
‘Misschien wel, ik ben zeker niet de enige die in het verleden of heden met keuzestress geconfronteerd is geweest. Alles kan, en het is inderdaad moeilijk om in die legio mogelijkheden te zeggen: oké, ik kies dit pad, en dan oogkleppen op en niet nadenken over de alternatieven. Ik heb altijd wel geprobeerd om om me heen te blijven kijken en… ja, misschien niks te willen missen, maar je kan niet op een eiland én in de stad wonen.’
Aan onze linkerhand grazen in de zomer schapen, nu ligt er sneeuw. Voorbij de sneeuw is er water, en zijn er eilandjes, waarvan er niet weinige zullen verdwijnen als de zeespiegel onverhoopt stijgt. Rechts hier en daar een houten huis, de betonnen fundamenten van een schuurtje, een rijtje bomen om de wind te vangen. Daarachter de smalle zeearm waarvan de vrije golfstroom wordt belemmerd door de golfbreker annex doorgaande weg die Hestøya met Selvær verbindt.
‘Zou jij je hele leven hier op Selvær willen of kunnen wonen?’ vraag ik Irwan, die naar de overkant tuurt, naar zijn eiland, naar de witte en rode huisjes waarvan hij de bewoners allemaal bij de naam kent en die hij tot zijn spijt niet even kan gaan begroeten — in deze parallelle werkelijkheid zien en horen wij hen wel maar zij ons niet.
‘Ik denk dat ik het ergens best zou willen, maar op dit moment kan ik het niet, denk ik. Het is zó afgelegen dat ik me kan voorstellen dat er handigere plekken zijn die net zo mooi zijn. Het liefste had ik een huisje met een stuk land ergens op het Noorse vasteland waar ik dan de helft van het jaar kan zitten, en waar mensen op bezoek kunnen komen zonder daar vijf dagen voor te hoeven reizen. Of als het een keer stormt, dat je niet geïsoleerd op een eilandje zit waar je echt niet vanaf kan.’
Ik mag Zorro – die nu nog los rond kan lopen, wat over een maand of twee, wanneer het broedseizoen van de eidereenden begint, niet langer is toegestaan – over het wildrooster tillen dat zich op het met betonnen platen verharde deel van de golfbreker bevindt. Zorro weegt zesentwintig kilo, zegt Irwan; dat verbaast me, in aanmerking genomen dat de hond hyperslank is en een aerodynamisch uiterlijk heeft. Hij vliegt op een meeuw af, maar de vogel is alert. Wij kijken in noordnoordoostelijke richting uit over open zee. Ik probeer voor me te zien hoe de golven hier tijdens een storm tegen de rotsblokken slaan, metershoog opspatten, als een tot ontploffing gebrachte zoute brisantgranaat op me neerregenen. In mijn verbeelding ren ik naar het huis aan het einde, ruk mijn doorweekte kleren uit, spring onder de behaaglijk warme douche en lig daarna met een boek op de bank. ‘Was het voor vertrek naar Selvær al duidelijk dat jullie tijd daar tot een boek zou leiden?’
‘Nee. Nee, ik loop wel al heel lang rond met een concreet plan om een historische roman te schrijven die zich rond de Noordpool afspeelt. Dus had ik de auto volgeladen met een meter aan literatuur om me daar helemaal op te storten. Maar in de eerste week dat ik op het eiland zat, kreeg ik een bericht van Jasper Henderson, van Thomas Rap. Hij was toen net aangesteld als uitgever, en hij had foto’s van het huis en van het eiland gezien op Instagram, en vroeg me of ik daarover wilde schrijven. Ik had eigenlijk andere plannen, en heb niet meteen ja gezegd maar het even laten bezinken. Toen ik er die eerste weken achter kwam dat er zo veel verhalen op dat eiland waren en dat het zo’n bijzondere omgeving was, en voor me zag hoe ik het boek zou kunnen vormgeven – namelijk als portret van het eiland, vanuit verschillende perspectieven, dus dat ik de verschillende eilandbewoners zou vragen naar hun verhalen – toen dacht ik: ja, dat moet wel verteld worden. Ik wilde niet meteen akkoord gaan en een boek schrijven over mezelf en hoe het is om naar zo’n eiland te vertrekken, want ik vind mezelf niet interessant genoeg om over te schrijven, maar toen ik het concept vertaalde naar “ik ben de blik maar ik laat andere mensen aan het woord”, viel het op zijn plek en ben ik gaan schrijven en heb ik Jasper gemaild: “Als jij het ook zo voor je ziet, dan gaan we een boek maken.”’
‘Hoe heb je dat aangepakt? Hield je een dagboek bij en werkte je die aantekeningen later uit?’
‘Ik zat hier een halfjaar, van donkerste winter tot lichtste zomer, en qua rode draden had ik wel een paar ideeën. Ik kon aan de hand van de seizoenen chronologisch vertellen, dat ligt voor de hand voor zo’n soort reisverslag wat dit boek ook is; ik kon het ook thematisch vormgeven, bijvoorbeeld een hoofdstuk wijden aan de visserij of landbouw, natuur, dieren, bewoners, winkels, kerk, en dat is ook wel een beetje teruggekomen in de hoofdstukindeling; ik kon het ook aan de hand van interviews, ontmoetingen met mensen doen, en uiteindelijk is het een mengvorm van dat alles geworden: thematische hoofdstukken rondom een persoon, in chronologische volgorde. Maar wat steeds duidelijker werd, is dat de eigenlijke kern was hoe de samenleving zichzelf probeert in stand te houden, hoewel de toekomst een beetje treurig lijkt… Er was een reden waarom wij hier uitgenodigd werden, namelijk dat er heel veel leegloop was; er is geen jeugd, de mensen worden ouder en overlijden, dus het wordt een beetje een krimpgebied, een uitstervende samenleving. In de praktijk werkte het zo dat ik hier mijn leven leidde, en af en toe op een onderwerp stuitte, of iemand sprak bij wie ik dacht: dit is een hoofdstuk. En dat hoofdstuk schreef ik dan van a tot z, na de nodige vragen en research. Die hoofdstukken zijn ook echt in deze volgorde ontstaan gedurende de weken dat ik hier was.’
Een vraag die al tijdens het lezen van Het huis aan het einde bij me opkwam, was of de auteur zich de vrijheid heeft gepermitteerd om verzonnen elementen toe te voegen. Wanneer ik Irwan die vraag stel, schudt hij resoluut het hoofd.
‘Nee. Het is allemaal echt zo gebeurd. De gesprekken die ik citeer heb ik allemaal opgenomen, naar het Engels vertaald om aan de geïnterviewde mensen voor te leggen, en al hun echte namen zijn gebruikt. Veel komt voort uit mijn geheugen, dus als ik ergens schrijf dat iets op een donderdag is gebeurd, maar het was eigenlijk op een woensdag, pin me daar dan niet op vast — dat zijn dan foutjes waar ik de verantwoordelijkheid voor zou nemen. Ik heb in elk geval niets bewust gemanipuleerd, er zit geen element van fictie in.’
Jullie nieuwe vrienden, merk ik op, zullen wel nieuwsgierig zijn naar het boek, dat ze in het Nederlands natuurlijk niet kunnen lezen. Een Noorse vertaling zou voor hen heel fijn zijn.
‘Dat vragen ze inderdaad allemaal,’ zegt Irwan. ‘Er is een doos Nederlandse boeken onderweg. Thijs, mijn Nederlandse buurman hier, is sinds het verschijnen van het boek in Nederland geweest, dus hij heeft het boek al kunnen meenemen en heeft een exemplaar hier in de bibliotheek kunnen zetten. Het lijkt me fantastisch als er een Noorse vertaling komt, maar ik acht de kans een beetje klein omdat ik ook weet hoe het andersom werkt. Als Nederlandse lezer of uitgeverij zou ik niet heel erg geïnteresseerd zijn in iemand uit Oslo die naar een Nederlands dorp is gegaan om te beschrijven hoe de samenleving daar in elkaar steekt. En er moet natuurlijk vanuit Noorwegen een geïnteresseerde partij zijn die vindt dat zo’n boek voor een Noors publiek interessant zou kunnen zijn. Want iemand moet dat vertalen, iemand moet dat betalen, moet de rechten overnemen. Ik zou het fantastisch vinden, maar ik maak me geen illusies. Het boek is goed ontvangen, dus dat kan helpen in die zin dat de rechtenafdeling van de uitgeverij wat munitie heeft om het in het buitenland te promoten en aan te bieden, maar ik ben realistisch genoeg om niet teleurgesteld te zijn als het er niet van komt.’
‘Ik zet mijn “normale” leven voort, bel elke week met vrienden en familie
in Amsterdam en Den Haag, lever zo nu en dan een geredigeerd manuscript of een gecorrigeerde drukproef in bij Nederlandse opdrachtgevers.’
Met mijn handschoen veeg ik wat restjes sneeuw van de robuuste picknicktafel die aan het einde van de golfbreker in de berm staat. Irwan doet hetzelfde. We nemen plaats op de tafel, planten onze bergschoenen op het zitgedeelte en kijken uit over de baai. We bevinden ons nu aan de Selvær-zijde van het eiland, een paar honderd meter verderop staat het huis waar Irwan en Kim zes maanden hebben gewoond en aan hun respectievelijke boeken hebben geschreven: Irwan over hun ervaringen op het eiland, Kim een roman. Ik vraag Irwan naar zijn werk, en of de disciplines die hij beheerst en beoefent allemaal op zijn visitekaartje staan, of houdt hij het beperkt tot één of twee?
Hij schiet in de lach: ‘Nou, ten eerste heb ik geen visitekaartje. Hoe vaak kom je nog ergens waar je… Laat ik het anders zeggen: ik heb de luxe nooit een visitekaartje nodig te hebben gehad. Na mijn studie literatuurwetenschap kon ik in 2012 aan de slag als stagiair bij uitgeverij Cossee, een kleine zelfstandige uitgeverij, waar ik direct na mijn stage werd aangesteld als redacteur. Daar heb ik vijf jaar lang gewerkt, en iedereen hielp eigenlijk overal bij. Je zat daar niet op een eilandje, om maar even een toepasselijk beeld te gebruiken. Dus ik dacht ook mee over vormgeving, over marketing, over verkoop…’
‘Terwijl ze daar wel mensen voor hebben,’ zeg ik, want ik ken de uitgeverij vanwege mijn eigen werk als tekstcorrector.
‘Ja, marketing en verkoop wel, vormgeving werd altijd door een extern iemand verzorgd, terwijl we wel met z’n allen heel erg gebogen zaten over hoe een boek eruit zou moeten komen te zien. Op een gegeven moment heb ik gedacht: we weten eigenlijk al exact welk beeld we op het omslag willen, welk lettertype, welke uitsnede… kunnen we dat niet ook in huis vormgeven? Want dan hebben we zoveel meer controle over de finesses. Met steun van de uitgevers heb ik me daar een beetje in verdiept, een cursus grafische vormgeving gevolgd, en vooral veel geëxperimenteerd. En toen bleek inderdaad dat we in huis de omslagen konden maken, en heb ik feitelijk vormgeven bij mijn functie als redacteur gehaald. Daarnaast gaven we regelmatig herontdekte klassiekers uit, die dan bijvoorbeeld in de jaren vijftig vertaald zijn in het Nederlands. Die werden opnieuw uitgegeven, maar dan wel herzien. En ook dat vond ik interessant, zo’n oude vertaling te gaan herzien. Voor ik het wist, zat ik grotere boekprojecten te herzien en kon ik me op zo’n tekst storten. Als redacteur was ik al jaren ook vertalingen aan het begeleiden; ik zag wat persklaarmakers en correctoren nog op vertalingen aan te merken hadden, dus zo raakte ik ook geïnteresseerd in vertalen. Fotografie was daarnaast een hobby, maar die bleek ik ook in te kunnen zetten voor portretfoto’s van de auteurs bij Cossee. Al die functies begonnen bij elkaar op te tellen, waardoor ik ging denken dat ik eigenlijk veel meer wilde dan “gewoon redacteur zijn”. Ik ben gestopt met die vaste baan en begon voor mezelf, als freelancer, omdat ik dan veel meer ruimte had om al die kanten te gaan ontwikkelen en me maandenlang op één project te kunnen storten zonder de dagelijkse vergaderingen, overleg, tijdsdruk. Ik ben inderdaad een hele opsomming van functies, maar veel daarvan zijn uit hobby of interesse voortgekomen. Ik zou mezelf dus nooit bij een uitgeverij melden met de woorden: hallo, ik ben grafisch vormgever, geef mij die opdracht. Evenmin ben ik fulltime fotograaf. Ik pretendeer niet dat ik dat ben, pretendeer niet dat ik me met fulltime fotografen kan meten. Ik ben redacteur, maar doe toevallig alles wat met boeken te maken heeft.’
Wat deze veelzijdigheid betreft, hebben Irwan en ik veel raakvlakken. Zelf heb ik in eerdere vaste dienstverbanden ambities willen ontplooien waarbij ik bij mijn leidinggevenden weleens ‘hokjesdenken’ meende te bespeuren, namelijk dat ik de schijn tegen leek te hebben omdat ik dtp’er was terwijl ik reclameconcepten wilde gaan bedenken; of vanuit mijn functie als vormgever teksten voor presentaties wilde schrijven. Ik kreeg kansjes om mezelf te bewijzen, maar een voet tussen de deur krijgen is me nooit gelukt. Heeft Irwan tegenwerpingen gekregen wanneer hij in zijn hoedanigheid als redacteur voor een opdrachtgever ook het boekomslag wil vormgeven?
‘Dat niet per se, maar ik krijg wel heel vaak de vraag: “Met welke van al die dingen wil je nou door?” Alsof ik nog een keuze moet maken, alsof het niet naast elkaar kan bestaan. Terwijl het voor mij juist de combinatie is die alles beter maakt. Als ik vijf, zes dagen per week fulltime alleen met teksten corrigeren bezig ben, dan val ik op een gegeven moment om. Het is heerlijk om dan een dagdeel te kunnen besteden aan omslagontwerp, of de deur uit te gaan met je camera en een fotoshoot met een auteur te hebben. Een boek maken kent zo veel facetten, en ik vind het interessant om al die verschillende stadia ook mee te maken.’
‘Welk vakgebied beoefen je het liefst?’ vraag ik, terwijl we het huis aan het einde steeds dichter naderen.
‘De combinatie bevalt me zozeer, dat als ik een absolute favoriet had gehad, ik de rest niet meer zou doen, denk ik. Als het zo duidelijk was dat ik alleen maar boekomslagen wilde maken, dan had ik daar mijn fulltime beroep van gemaakt. Ik denk dat teksten absoluut bovenaan staan, daar ben ik althans het meeste van mijn tijd aan kwijt — dus persklaar maken en corrigeren. Als redacteur bij een uitgeverij heb ik aan de andere kant gezeten, waarbij ik freelancers af en toe klussen moest geven waarmee ikzelf in de knoop zat qua planning. In elke stap kan vertraging oplopen en dan merk je die stress aan het einde, dus bij de laatste mensen die aan zo’n project werken; jij als corrector kent dat absoluut. Ik begrijp het heel goed als een opdrachtgever zich bij mij meldt met de mededeling dat hij met de handen in het haar zit, omdat hij een te corrigeren zetproef over drie dagen bij de drukker moet zien te krijgen. Maar niemand is zo gek om zich hier drie of vier dagen vol op te storten en alles op tijd af te krijgen. Terwijl ik dat soms juist fijn vind.’
Hij grinnikt en schetst me het beeld van urenlang in zijn werkkamer zitten lezen, redigeren, corrigeren, en doorwaakte nachten met alleen Zorro als – slapend, dat wel – gezelschap. ‘Ik vind het heerlijk om vanuit het gemak van mijn eigen luie bureaustoel te kunnen zeggen: weet je wat, dit kan ik, dit ga ik doen, dertig-, veertigduizend woorden per dag. Prima, dan ga ik even eten bestellen, koffie om elf uur ’s avonds… Het is heerlijk om je zo op een project te storten en te weten dat je ook nuttig bent, dat je hier echt iemand mee helpt. Want voor het geld hoef je het eigenlijk niet te doen, het is echt een vak dat je vooral ook uit liefde beoefent. Je moet een drijfveer hebben, namelijk willen meewerken aan mooie boeken. En dan denk je na drie dagen werken: fijn, ik heb hier meerwaarde gehad. Dan doe je een dagje even niks, en dan begint het weer opnieuw. Dat hele circus vind ik leuk. Ik klaag vaak genoeg dat ik avonden en weekenden moet werken, maar daar kies ik echt zelf voor: werk dat het waard is om je tot twee uur ’s nachts mee bezig te houden.’
‘Is er een project dat je bijzonder na aan het hart ligt?’
‘Nou, ik heb eind vorig jaar de autobiografie Wat ik me herinner van Sinéad O’Connor vertaald, voor uitgeverij HetMoet. Dat was echt een heel bijzonder project. Het is sowieso zo dat ik iets moet hebben met de boeken die ik vertaal. Het is niet zo dat ik het vertalen van boeken aan de lopende band doe en overal ja op zeg. Maar Sinéads boek was aangrijpend. Van haar muziek kende ik maar twee nummers, uit de jaren negentig. Dus heb ik een paar maanden lang bijna alleen maar naar Sinéad geluisterd. Ik had haar boek nog niet helemaal uitgelezen toen ik het ging vertalen, dat deed ik zo’n beetje per hoofdstuk, en op het einde – na alle ellende, al het misbruik en na alle veroordelingen vanuit de mensenmassa’s die haar lieten vallen omdat ze fel opkwam voor haar principes en daarmee tegenwoordig voor veel mensen een heldenrol vervult, een voorbeeld is – laat ze nog even weten dat ze aan agorafobie lijdt, waardoor ze eigenlijk de deur niet uit kan en haar vrienden niet kan opzoeken. En ik had toen net zelf in mijn eigen boek geschreven dat ik daar vijftien jaar geleden ook mee heb zitten worstelen en dat ook nog steeds wel bij me draag. En als je dat in haar boek leest, komt dat zo hard binnen, dat ik dacht: ik heb me net verdiept in je leven, ik kan bijna denken vanuit jouw hoofd, en dan blijkt er nog zoiets achter te zitten wat alles nog eens moeilijker heeft gemaakt… Maar dat is wat boeken kunnen doen: ze leven niet alleen op papier, maar je gaat er een interactie mee aan. Soms is die sterker dan anders, dat kan op persoonlijk of op intellectueel vlak zijn, iets kan ook gewoon heel mooi zijn. Maar in dit geval kwam het op die manier heel dichtbij, waardoor het een speciaal project is gebleven.’
‘Sinéad O’Connor is Iers. Ben je tijdens het vertalen tegen specifieke, taalgerelateerde problemen aangelopen?’
‘Deels wel. In dialogen kom je soms wel slang tegen. Maar verder vooral een beetje waar het culturele verwijzingen betreft.’
‘Doe je daar iets mee, met dat slang?’
‘Wanneer het noodzakelijk is wel. Ik heb in het verleden ook wel met vertalers gewerkt die bijvoorbeeld een Beiers accent hebben vertaald naar een Brabants, een boers accent, en dat werkt gewoon niet. Dan lees je een uit het Duits vertaald boek met opeens een Nederlands dialect erin, dat kan je niet één op één omzetten. Bij een vertaling staat Nederlandse leesbaarheid voorop. Ga geen vragen oproepen die niet gesteld hoeven worden. In Sinéads boek zitten passages met Jamaicaans-Ierse mensen die heel erg met reggae en rasta bezig zijn. Bijvoorbeeld: “Can I ask you something, please?” vraagt Sinéad aan zo’n man. Hij zegt dan: “I might not want to hansa hit”, wat eigenlijk answer moet zijn. Dat is een spraakverwarring in dat boek die een paar regels doorgaat. Daar moet je iets mee, dat heeft een functie en dat probeer je dan in het Nederlands op eenzelfde manier te evenaren. Maar verder ging het toch vooral om lokale gerechten die ik even bij een Ierse vriendin heb gecheckt, zo van: “Vispastei, is dat iets?” “Ja, klopt.” Maar dat soort dingen kom je in elk boek tegen, daar moet je een goed Nederlands equivalent voor vinden en als dat echt niet kan, dan moet je je niet in vreemde bochten gaan wringen om er toch iets van te maken. Want dan druk je de lezer heel erg met de neus op de feiten dat hij of zij een vertaling aan het lezen is.’
De niet-aflatende wind heeft me tot op het bot doen verkleumen, en ik vraag Irwan of we een kijkje kunnen nemen in het huis. Ik heb immers gelezen dat voordeuren hier nooit op slot zitten. Ook al is het huis nu niet bewoond, we zullen vast wel naar binnen kunnen? De verwarming zal uit staan, maar even geen snijdende wind voelen zal al een weldaad op zich zijn. We staan op en lopen zwijgend naar het huis. Ik luister naar het gekrijs van de meeuwen, en naar het getik van de in de wind zwiepende stroomkabel die van lantaarnpaal naar lantaarnpaal loopt. Zodra we de golfbreker verlaten, gaat het pad weer over in onverharde vorm: een weggetje zoals je ze op vakantie met de auto overal tegenkomt, en waar je moet oppassen voor beschadigingen aan de lak door alle losliggende steentjes. Via het looppaadje rechts van het huis komen we aan bij de voordeur. Die is, zoals te verwachten viel, niet op slot. Binnen maken we het ons gemakkelijk, er liggen zelfs nog theezakjes in de voorraadkast.
‘Al lezende,’ vervolg ik ons gesprek, ‘kreeg ik de indruk dat jullie weinig tot geen problemen hebben ondervonden je aan te passen aan het eilandleven. Het sociale contact verliep meer dan soepel, geloof ik?’
‘Ja, dat klopt, en dat maakt ook dat het zo idyllisch was, zo’n mooie tijd. We werden door de plaatselijke bevolking echt beschouwd als gelijken. Het hielp natuurlijk dat zij ons hebben uitgenodigd. Je ziet bijvoorbeeld in het boek Ik ben een eiland van Tamsin Calidas, dat zij daar kwam maar dat de mensen die daar al woonden helemaal niet zaten te wachten op buitenstaanders. Hier was het tegenovergestelde het geval: zij wilden heel graag mensen van buiten, dus wij werden ook echt met open armen ontvangen. We werden betrokken bij alle projecten, we werden overal uitgenodigd… Dat maakt natuurlijk dat je je meteen thuisvoelt.’
‘Denk je dat de lokale bewoners zichzelf geweld aan hebben moeten doen om zich open te stellen? Of zijn ze van nature verwelkomend?’
‘Nee. Ja. Het zijn zulke oprechte mensen gebleken dat ik me niet kan voorstellen dat ze zich anders hebben moeten voordoen. Ik denk dat ze in het recente verleden hebben beseft dat er iets moet veranderen, wil het eiland een toekomst hebben, en dat ze zijn gaan nadenken over alternatieven en tot de conclusie kwamen dat er mensen van buiten nodig zijn. De gemeenschap hier op Selvær bestaat voor een groot deel uit mensen van buiten het eiland. Een paar mensen zijn op het eiland of op een naburig eiland geboren, maar veel partners of stellen komen van het vasteland, of van andere eilanden, en die werden ook al ontvangen. Iedereen is hier welkom, dat benadrukken ze ook ten zeerste. Je moet wel een beetje een apart type zijn om hier vrijwillig te komen wonen — als je dat bent, heb je al zo veel met elkaar gemeen. Je zet je samen in voor de gezondheid en de veiligheid van de gemeenschap; zodra je hier komt wonen, heb je de impliciete verantwoordelijkheid voor je eigen levensonderhoud, maar je houdt ook een oogje in het zeil met betrekking tot wat er om je heen gebeurt. Als jij laat zien dat je in deze gemeenschap past en je rol wilt vervullen, dan ben je meteen onderdeel daarvan. Ik denk dat het inherent is aan zo’n kleine gemeenschap dat ze welwillende mensen niet buitensluiten.’
Ik breng de misschien wat clichématige, sinistere Scandinavische thrillerseries ter sprake waarin de komst van een onbekende juist beroering wekt bij de lokale bevolking van een afgelegen gemeenschap, die de nieuwkomer met argwaan gadeslaat en die persoon liever kwijt is dan rijk.
‘Als ik ongevraagd naar hier was gekomen, en ondoorgrondelijk was geweest, zouden ze natuurlijk een soort front hebben gevormd. Maar wanneer ik op uitnodiging hiernaartoe kom en me voor de mensen openstel, en zij zich voor mij, dan heb je een heel andere ervaring. Uiteraard is dit eiland de perfecte setting voor een soort Stephen King-roman, maar in de realiteit zal je toch altijd eerder mensen tegenkomen die het beste met je voorhebben — gelukkig maar. Kim heeft tijdens ons verblijf een roman geschreven die meer die andere kant opgaat, namelijk dat een buitenstaander in een gemeenschap komt en daar wél tegen een sociale muur op loopt. Maar op Selvær heb ik daarvan niets gemerkt.’
‘Zeker op het vasteland is vis eten een keuze, geen noodzaak; en als je de keus hebt tussen eten mét of zónder dode dieren, dan vind ik het verbijsterend dat mensen voor die eerste optie kiezen.’
Irwan Droog – Het huis aan het einde. Foto © Fred Baggen
‘Zoals je in je boek te kennen geeft, ben je overtuigd veganist. Toch weerhield dat jou niet om met een visser de zee op te gaan om getuige te zijn van de visvangst. Hoe heb jij het ervaren om te zien, te horen, te ruiken, te voelen hoe Jim in zijn levensonderhoud voorziet?’
‘Voorop staat dat ik Jim heb leren kennen als een vriendelijke, amicale, betrouwbare man, die benaderbaar en behulpzaam was. Ik vond het belangrijk om hem niet te veroordelen op wat in mijn ideale wereldbeeld anders zou zijn, namelijk dat we levende dieren uit hun omgeving halen en de keel doorsnijden en daar een industrie van hebben gemaakt die volledig ontspoord is. Ik ging met hem mee om hem als mens mee te maken, en om vooral niet mijn ogen te sluiten voor de werkelijkheid. Hoe kan ik ooit overwegen om op zo’n eiland te gaan leven als ik de grootste inkomstenbron van dat eiland zou negeren? Ik vond het dus belangrijk, met mijn grote praatjes over “in een ideale wereld eten we allemaal geen dieren”, om ervoor open te staan dat mensen dat hier wel doen en dat het vrij essentieel is voor ze. Ik kan niet een boek schrijven over die samenleving en dit erbuiten laten omdat dat mij nou toevallig zo uitkomt, omdat ik dat comfortabeler vind. Dat zou de werkelijkheid geweld aandoen. Als ik pretendeer een portret van dit eiland te schetsen, dan is Jims leven op zee daar een onderdeel van. En dat staat natuurlijk voor het leven van deze vissersgemeenschap. Op persoonlijk vlak was het verschrikkelijk: ik zat naast de lopende band waar het net met behulp van katrollen werd binnengehaald. In het net steken de vissen, en af en toe komt het voor dat een lichaamsdeel van een vis tussen die wieltjes komt. De vissenkoppen zag ik soms tussen de katrollen exploderen, ik zag al die uitpuilende ogen en de vissen die naar adem hapten. Af en toe hoor je een kop kraken, zie je de oogjes kapotspatten… Ik vind dat verschrikkelijk, maar het gebeurt nu eenmaal. Je kunt dat niet negeren en ik heb daar ook niet iets van gezegd, ik heb gewoon met Jim een dag op zee doorgebracht en gepraat. Tussendoor staat hij dan de slagaderen van vissen door te snijden en gooit ze in een groot bassin aan boord van het schip. En ik zag die vissen daar sterven, en dat honderden keren. Dus ja, ik heb dat wel even van me af moeten douchen toen ik terugkwam. Deze ervaring heeft voor mij niet veranderd hoe ik erin sta — dat was altijd al een ideaal. Van mij hoeft het niet. Die vissen wordt geweld aangedaan. Er zijn talloze wetenschappelijke onderzoeken waarin je ziet dat vissen lijden. Bovendien: waarom hebben we überhaupt wetenschappelijke onderzoeken nodig naar de vraag of een diersoort lijdt of niet? Diep vanbinnen weet iedereen dat als jij een varken slaat, dat het pijn heeft. Alleen hebben we onszelf heel lang aangepraat dat dat slechts uiterlijke kenmerken zijn, dat ze echt niet pijn ervaren zoals mensen dat doen. Terwijl dat complete onzin is. Wat mij betreft hebben we echt genoeg aan het besef dat je levende wezens gewoon in hun waarde laat, en ze niet misbruikt en slacht vanuit het idee dat ze dat minder erg zouden vinden dan mensen. Iedereen weet dat er iets mis zit, dat is geen vraag. De vraag is in hoeverre je daar iets aan wilt doen. En ja, dat was een gesprek dat ik deels op het eiland ook wel heb gevoerd, maar echt niet met de insteek om mensen te overtuigen. Andersom werd mij ook geen vis aangeboden, zij waren juist heel begripvol. Daaruit bleek voor mij dat ze écht openstaan voor buitenstaanders, dat het niet een pretentie is om mensen naar het eiland te halen, maar dat ze oprecht geïnteresseerd zijn in mensen met andere visies en ideeën.’
‘Je stelt jezelf halverwege het boek de vraag: Ben ik weg, of ben ik thuis? Heb je het antwoord op die vraag gevonden?’
Irwan zet zijn mok op tafel, kijkt om zich heen en neemt een paar tellen de tijd om een antwoord te formuleren. ‘Pfoeh!’ zegt hij, ‘ik denk dat ik… op dat moment voelde ik me hier thuis. Dat was natuurlijk wat die vraag ingaf: als ik me hier zo gelukkig en op mijn gemak voel, voor me zie dat ik hier zou kunnen wonen, moet ik daar dan niet iets mee? Moet ik dit niet als tijdelijk avontuur zien maar serieus overwegen hier meer van te maken? Er is een Noors spreekwoord: Borte bra, men hjemme best – weg zijn is goed, maar thuis zijn het beste –, ik denk dat de vraag stellen ook erkennen is dat ik ook weg ben, tegelijkertijd, hoezeer ik me ook thuis voel. En het feit dat Amsterdam, Nederland, meer aspecten heeft van thuis zijn, dat zit ’m ook in de mensen, in de omgeving en de geschiedenis die ik daar heb. Voor nu is Nederland méér thuis, en is Selvær een soort rare bubbel geweest waardoor ik tijdelijk op het eiland thuis was.’
‘Je schrijft over Heidi, die vertelde dat zij moest wennen na haar verhuizing naar het eiland, bijvoorbeeld aan de beperkte openingstijden van de winkel. Daarna raakte ze juist gestrest wanneer ze terugging naar de stad, omdat daar meer impulsen, keuzes zijn. Hoe heb jij die omschakeling na een halfjaar op het eiland ervaren?’
‘Het scheelt dat we met de auto teruggingen. We reden daardoor een heel stuk door Noorwegen waar helemaal niks is, dan kom je langzaam dorpjes tegen en meer auto’s en meer mensen, een kleine stad, een grote stad, en dan rij je via Denemarken en Duitsland naar Nederland. Na vier, vijf dagen ben je alweer een beetje gewend aan die bedrijvigheid om je heen. Als je dan je eigen Amsterdamse straatje in rijdt, parkeert en je huis binnenkomt – nadat je niet een halfjaar omringd bent geweest door je eigen spullen en je eigen muren – voelt het ook wel weer echt als thuiskomen. En dan merk je dat je toch ook heel snel weer de routines oppakt, naar je eigen supermarktje loopt. Merk je dat dat luxes zijn waarvan je heel erg beseft dat het luxes zijn. Maar ik heb het niet als beklemmend of te veel of te druk ervaren. Het is nog steeds onwerkelijk dat je de stad in gaat en dat er weer gewoon mensen rondlopen en dat terrasjes vol zitten — dat komt ook door twee jaar pandemie en lockdowns. Dat is wennen, maar of dat nou komt door het eiland of door de lockdown? Het versterkt elkaar een beetje. Ik heb wel een blijvend sluimerende wens om toch ook, op een of andere manier, buiten de stad terecht te komen, maar dat is precies die vraag: waar ben ik thuis en wat wil ik?’
Het lijkt er ook vaak op, denk ik hardop, dat we vaak net datgene willen wat we niet hebben. Dat is Irwan met me eens: ‘Dat zal een eeuwig dilemma zijn, ik moet me er maar bij neerleggen dat het nooit goed is. Of dat het altijd goed is. Het is niet zo dat dit boek, of ons verblijf, is voortgekomen uit ontevredenheid. Het is juist ontstaan uit een overdaad aan mogelijkheden en de luxe dat ik me daarmee bezig kan houden. Het is geen moment een klaagzang op het stadse leven, of over het gebrek aan mogelijkheden op dat eiland. Het is allemaal positief.’
‘Je refereert in je boek aan het begrip happy place, het in herinnering roepen van een van de gelukkigste momenten in je leven. Eerlijk en onopgesmukt vertel je over de angststoornissen waaraan je hebt geleden, met paniekaanvallen en noodgedwongen afzondering als gevolg, en leg je uit dat de evocatie van die happy place onderdeel was van de behandeling om van die angststoornissen af te komen. Mag ik vragen waar die angst vandaan kwam?’
‘Ja, natuurlijk. Ik weet het niet, daar heb ik destijds natuurlijk ook bij de huisarts en therapeuten naar gevraagd, maar er hoeft niet per se een aanleiding voor te zijn. Het is maar net hoe je hersenen bedraad zijn, zeg maar. Destijds kreeg ik te horen dat zo’n zeven procent van de Nederlandse bevolking een vergelijkbare vorm van een sociale angststoornis had, wat mij het zeer geruststellende gevoel gaf dat het niet aan mij lag. Voor die tijd had ik geen idee wat er aan de hand was. Af en toe voelde het alsof ik dood neer kon vallen, en dan moest ik van die plek wegrennen. Het heeft ermee te maken hoe je vecht-of-vluchtreactie optreedt, en in welke situaties. Als dat niet helemaal goed afgesteld staat en optreedt op momenten waarop er helemaal niks aan de hand is, dan is het je eigen brein dat denkt: oké, we lopen vast, we moeten nu iets ondernemen. Wegwezen! Dat kan in de rij in de supermarkt zijn, waar je netjes staat te wachten met je winkelwagentje, en opeens krijg je een paniekaanval waardoor je fysiek niet anders kan dan in actie komen — dus dan moet je weg. Voor je het weet sta je buiten uit te hijgen en vraag je jezelf af: kan ik niet eens meer in een supermarkt zijn? Als dat een paar keer gebeurt – en dat is waardoor het in mijn geval uit de hand is gaan lopen – dan treedt er een angst op voor de plekken waar zoiets is voorgevallen: supermarkten, restaurants, verjaardagen, feestjes, studies, collegezalen, kantoren, winkels. Een voor een vielen die dingen weg, totdat ik niets meer kon. Het is heel raar om dat op je eenentwintigste mee te maken, omdat iedereen om je heen zich juist stort op het studentenleven, mensen gaat opzoeken. Dat was een rare periode waar ik iets mee moest, en het duurde even voordat ik daar iets tegen kon doen. De cognitieve gedragstherapie hielp, dat was bedoeld om me stap voor stap weer bloot te stellen aan de situaties die ik in mijn hoofd eigenlijk al had afgestreept. Ik kreeg huiswerk op, dus zat ik bijvoorbeeld op een dag in mijn eentje in de bioscoop te zweten en te trillen, maar ik dwong mezelf om te blijven, om te bewijzen dat ik dat echt wel kon. Zo’n paniekaanval bestaat uit mentale en lichamelijke onderdelen die elk apart helemaal niet zo erg zijn, bijvoorbeeld wanneer je hartkloppingen krijgt. Als je dat even in je hoofd kan isoleren en denkt: mijn hart kan dit aan, als ik ga hardlopen, dan gaat mijn hart ook snel, dat overleef ik, is dat een geruststellende gedachte. Die happy place heeft vooral gewerkt tijdens mijn studie als ik in een college even afdwaalde en de rampscenario’s zich in mijn hoofd afspeelden. Zo had ik een concreet idee om mezelf mee af te leiden: schouders ontspannen, handen op mijn knieën, rustig ademen en die plek aan die Noorse fjord voor me zien, en voor je het weet heb je jezelf weer herpakt.’
‘Is literatuur voor jou een manier om angsten de baas te worden?’
‘Nee, zo’n praktisch nut heeft het voor mij nooit één-op-één gehad, hoe mooi dat ook zou zijn. Het is niet zo dat je in een paniekaanval naar Dostojevski grijpt, of zo. Het heeft wel, ook in die periode waarin ik thuiszat en eigenlijk niet zo veel kon, heel veel werelden voor me geopend. Maar dat is veel meer op…’ Irwan onderbreekt zichzelf en zegt zachtjes: ‘Zorro, nee, niet naar buiten.’
Arme Zorro. Hij wil de deur uit, door de tuin het pad op dat hij zo goed kent. Rennend en happend achter de meeuwen aan, door de sneeuw rollen. Maar het baasje is in gesprek en Zorro zal nog even moeten wachten.
‘Dat heeft veel meer te maken met andere perspectieven, andere zienswijzen of gedachtegangen ervaren en incorporeren in je eigen wereldbeeld. Literatuur kan zo verrijkend werken en je zo tot nadenken aanzetten dat het wel heeft bijgedragen aan hoe ik in het leven sta. Je kan natuurlijk wel bepaalde boeken als een soort apotheek voorschrijven voor bepaalde ziektebeelden, maar het geeft je dan alleen maar handvatten om zelf op een andere manier te gaan denken. Dus dat is indirecter dan één-op-één. Maar waardevol is het zeker geweest.’
‘Misschien is het ook waardevol om zelf over je ervaringen te schrijven?’
‘Hm… weet ik niet. Ik denk dat het ook heel persoonlijk is, dat iedereen die met dit probleem worstelt, zelf een uitlaatklep of een manier moet vinden om zich ertoe te verhouden. Wat ik nu wel bij het schrijven van dit boek heb gemerkt, is dat het heel fijn is om terug te blikken en het zo heel sec samen te vatten. Omdat je daarmee ook je eigen herinneringen en je eigen geschiedenis weer even sorteert en op een rij zet.’
‘Vond je het belangrijk om dit met je lezers te delen?’
‘In dit geval was het wel van belang. Ik heb het er lang uit gehouden, dit is iets wat later in het boek is gekomen. Het kwam in de latere hoofdstukken pas echt ter sprake, omdat ik me toen meer ging richten op hoe ik het nou allemaal beleef. En dus moest ik een beetje achtergrondinformatie verschaffen over wie ik ben. Wat ik in het begin zei: ik vind mezelf niet het onderwerp van dit boek, ik ben niet de reden waarom mensen dit boek zouden moeten gaan lezen — dat is het eiland. Maar het is wel van belang gebleken om erachter te komen wie je deze verhalen voorschotelt en door welke lens het verhaal is opgetekend. Achteraf heb ik in overleg met mijn redacteur ook in eerdere hoofdstukken dit onderwerp al aangesneden, zodat je als lezer al bent voorbereid op hoe ik op het eiland sta, dat het voor mij meer is dan een vakantie maar ook een beetje een zoektocht naar hoe ik in het leven wil staan en in sociale gemeenschappen een plek zoek, misschien.’
‘Een onervaren lezer zou misschien kunnen denken dat jouw emigratie naar het eiland een vlucht is?’
‘Ik heb in het eerste hoofdstuk gezegd: “Het is niet zo dat ik ergens voor vlucht” – en dat is ook niet zo – maar het vertrek naar het noorden kan wel voortgekomen zijn uit een zoektocht naar een leven dat beter bij me past, zonder dat ik nou zeker weet dat het leven in de stad niet bij me past. Maar dat kan je pas weten als je ook de andere situatie hebt ervaren. Wat dat betreft is het verblijf op Selvær misschien een open onderzoek geweest, niet zozeer een vlucht ergens vandaan maar een vlucht naar iets toe. Een positieve vlucht, me storten op iets onbekends, om te kijken wat het te bieden heeft.’
‘Al zijn er nog zo weinig mensen op straat, de kans is groot dat iemand je vanachter een raam spot en naar binnen wuift, om koffie te drinken en samen naar buiten te kijken.’
Buiten begint het te schemeren. Het aantal uren daglicht verschilt nu niet van wat we in Nederland gewend zijn: vandaag was de zon op voor zeven uur in de ochtend en rond etenstijd gaat hij onder. Met Nieuwjaar was dat wel anders, vertelde Irwan me tijdens onze wandeling. Dan zou je hier bij wijze van spreken vierentwintig uur per dag vuurwerk kunnen afsteken, want de zon laat zich vanaf begin december een maandlang helemaal niet zien — het is hier dan de klok rond donker. Maar wie heeft er vuurwerk nodig, als de natuur zelf de spectaculaire aurora borealis tevoorschijn tovert? Er is weinig verbeeldingskracht voor nodig om te begrijpen waarom Irwan op dit ongerepte eiland wilde wonen. Hoewel ‘ongerept’ maar schijn is, natuurlijk. Waar mensen wonen, is ook afval, bestrating, zijn er gebouwen. Van ongereptheid is natuurlijk geen sprake.
‘Opvallend, en bijna utopisch,’ zeg ik mijmerend, terwijl de flonkerende lichten van het noorderlicht uit mijn gedachten oplossen in de loodgrijze wolkenlucht die door het raam van het huis aan het einde zichtbaar is, ‘is de saamhorigheid op het eiland zoals die door jou is opgetekend: de grote-eiland-opruimdag waar vrijwel alle eilandbewoners aan deelnemen, het timmeren van een paar honderd broedkisten voor de eidereenden, überhaupt het initiatief van het eiland om mensen aan te trekken, zodat het eiland “op de kaart” blijft. Is het hier op Selvær echt zo idyllisch, of heb je minder mooie ervaringen uit je verhaal gezeefd?’
‘Nee. Nee, het is echt wat ik al zei, ik heb niet alleen geen fictionele elementen toegevoegd, ik heb ook niets weggelaten. Wat ik ook nadrukkelijk niet wilde doen, is er een soort reisgids van maken. Het boek is niet geschreven met de bedoeling enthousiasmerend te zijn. Het is juist bedoeld als een zo waarheidsgetrouwe weergave van het leven hier. Je zou die aanpak literair-journalistiek kunnen noemen, maar er zit geen bedoeling achter om mensen aan te moedigen hiernaartoe te komen. Juist dan zou ik me kunnen voorstellen dat je alles wat mooier maakt dan het is. Onlangs las ik een lezersreactie waarin iemand opmerkte dat ik een beetje aan de oppervlakte bleef, niet echt doorvroeg om pijnpunten bloot te leggen. Maar wat ik heb opgetekend zijn de verhalen die ze mij verteld hebben. En natuurlijk is er veel wat de mensen uit zichzelf verzwijgen. Er is een tijd geweest waarin de helft van het eiland religieuzer was dan de andere helft, wat wel wat spanningen veroorzaakte, maar dat was in de jaren zeventig of tachtig. Inmiddels is dat allemaal voorbij en gaan de mensen echt zo vriendelijk met elkaar om zoals in het boek. Als het idyllisch overkomt, dan is dat omdat ik het oprecht als idyllisch heb ervaren.’
‘No man is an island, schreef de Engelse dichter-predikant John Donne, entire of itself; every man is a piece of the continent, a part of the main. Donne bedoelde hiermee dat alles wat een mens doet, consequenties heeft voor zijn medemensen. Geldt die stelling ook, of juist des te meer, voor het leven op een eiland als Selvær?’
‘Des te meer, denk ik. Als in de stad iemand overlijdt en dat wekenlang niet opgemerkt wordt, dat zo iemand in een appartementje ligt en iedereen denkt: wat erg dat dit kan gebeuren — dat zal hier op het eiland nooit gebeuren. Als iemand jou twee dagen niet gezien heeft, dan komen ze wel even kijken hoe het met je gaat. Dat is natuurlijk ook makkelijker in een samenleving waarbij soms maar twintig mensen op het eiland aanwezig zijn, maar het hangt ook heel erg samen met het idee dat je wel moet: er is geen politie, er is geen dokter, je bent afhankelijk van elkaar, van de sociale controle. Als de elektriciteit uitvalt, dan is er iemand die op zijn quad langs alle huizen gaat om te kijken of iedereen voldoende eten en brandhout heeft. Iemand die die taak in het verleden op zich heeft genomen, en dat is dan voortaan ook degene die dat blijft doen. De mensen hier checken regelmatig hoe het met je gaat. Andersom ga je dat ook doen bij anderen. Als je langs iemands huis loopt, ga je even naar binnen, vraag je hoe het gaat, drink je een kopje koffie en dan ga je weer weg. Zo hou je elkaar op de hoogte, zo ben je betrokken. Je deelt het eiland. Je deelt een heel klein stukje grond en je deelt met z’n allen de heel bijzondere afgelegenheid, de isolatie.’
‘Heeft de gemeenschap, de microkosmos op dit eiland, in jouw geval geleid tot nieuwe, helderdere levensinzichten?’
‘Dat vind ik moeilijk te beantwoorden. “Levensinzichten”, dat is een heel groot woord. Als ik het iets concreter maak, heb ik er zeker wel iets aan overgehouden, wat veel met sociale omgang te maken heeft. Het feit dat je hier zo afhankelijk bent van je buren, en elkaar een beetje in de gaten houdt – uit gewoonte, en simpelweg omdat je het samen moet doen allemaal – dat vond ik een heel veilige, prettige manier van omgang. Hier sta je in de Selvær Handel, de dorpswinkel, met mensen te praten, maak je plannen voor wat je later die dag of die avond gaat doen, terwijl je in Amsterdam in de supermarkt zo snel mogelijk weer naar buiten gaat, want je kent er niemand. Toen ik weer terug was in Amsterdam, heb ik wel geprobeerd om vast te houden aan die manier van omgang met elkaar. Als ik thuis op straat de hond uitlaat en ik kom iemand tegen die ik ken, wil ik ook meer erkennen dat we elkaar kennen. Dus even stilstaan, de tijd nemen. Niet naar huis haasten, niet alleen maar even zwaaien of knikken en doorlopen, maar erkennen dat we onderdeel uitmaken van dezelfde omgeving. Beseffen dat ik niet een eilandje ben, maar dat alles in contact staat met elkaar. Hier op het eiland kwamen mensen gewoon ons huis binnenwandelen om koffie te drinken — het lijkt me best fijn om dat in Amsterdam ook te kunnen doen. Als ik daar een afspraak wil maken om even bij te praten, dan kan dat vaak pas anderhalve maand later. Dat is hier ondenkbaar. Op Selvær doe je dat meteen nu, omdat de prioriteiten misschien ook anders liggen. Werk of andere dingen kunnen altijd nog.’
‘Hoewel, als jij bij Jim aanklopt, heb je grote kans dat hij op zee zit en dat je zijn vrouw treft. Bij afwezigheid van degene die je opzoekt, zul je dan bijkletsen met een gezinslid.’
‘Ja, dat klopt. In dat geval zit ik dan inderdaad bij Nina koffie te drinken. Maar dat weet je natuurlijk van tevoren al, je ziet of zijn boot er ligt of niet.’
‘Iemands aanwezigheid of afwezigheid is hier ook veel zichtbaarder. Thuis zit je in je appartement, omringd door muren. Daar heb je in letterlijke zin geen zicht op je buren.’
‘Inderdaad, dat staat ook ergens in mijn boek beschreven: dat de stad helemaal niet gemaakt is voor dat soort contact. Ik heb daar geen idee wat de mensen om mij heen doen. Alles is gericht op anoniem kunnen zijn. Dat is aan de ene kant heel fijn, maar aan de andere kant mis je daardoor wel contact met je buren, met wie je toch best wat te bespreken zou hebben; dat zouden ook je vrienden kunnen zijn, maar zo zien we ze niet, per definitie. Hier is dat eerder wel het geval.’
‘Zelf citeer jij Roy Jacobsen: “Alles van waarde op een eiland komt van buitenaf”, doelend op aangespoelde gebruiksvoorwerpen. Maar op Selvær lijkt vooral alles van binnenuit, dus de eilandbewoners zelf, van grote waarde te zijn. De kleine gemeenschap toont onderlinge verbondenheid. Een voorbeeld voor de rest van de wereld, of een utopie?’
‘Pfoeh! Misschien allebei. Het kan best naast elkaar bestaan, het kan een streven zijn. Ook als het een onhaalbaar streven is, is elke stap die kant op natuurlijk nog steeds goed. In deze context, over die zin van Roy Jacobsen — in zijn roman ging het om een heel sober eilandje waar geen dingen gemaakt werden maar af en toe hout kwam aanspoelen, en dan was dat waardevol, want dan had je iets nieuws waar je dingen van kon maken. Hier op het eiland spoelt natuurlijk ook afval aan, en dat moet je gewoon weghalen. Het zijn nu ook andere tijden. En het heeft te maken met invloeden van buitenaf. In dit geval, waar we het eerder over hadden, dat men openstaat voor iemand van buiten, dat is absoluut een heel waardevolle eigenschap waarvan je hoopt dat meer gemeenschappen die hebben. Want alles wat “daarbuiten” is, dat zijn geen vijanden, dat is niet de geheimzinnige ander, dat zijn mensen net als jij en ik met wie je gewoon ideeën kan uitwisselen.’
‘Ik werd getroffen door het harde contrast in jouw beschrijving van de natuur: het fragiele eerste gele lentebloempje versus het door een moederschaap achtergelaten lammetje dat ondanks menselijke zorg onvermijdelijk zal sterven. Het lammetje wordt uit zijn lijden verlost, en je roept het beeld op van “een levenloos stuk wol, teruggelegd in het veld waar de lammetjes leren lopen […] waar het nu zal eindigen als voer voor de zeearenden, en zo met zijn vroege dood kan bijdragen aan ander leven.” Ik dacht daarin een parallel te zien met het ooit wellicht ten einde komen van het leven, c.q. menselijke bewoning op het eiland?’
‘Ja, die symboliek zit daar zeker in. Niet bewust, maar ik heb wel elders ook eilanden in de buurt een beetje geschetst als mogelijke toekomstbeelden. Dørvær bijvoorbeeld, dat eiland waar nog een paar huizen op staan maar dat onbewoond is… Het zou vervelend zijn als dat het voorland is van Selvær. Ze kijken daar zo’n beetje op uit, dus dat is echt zo’n schrikbeeld aan de horizon waar zij van weg willen sturen. En zo heb je meer eilanden met alleen nog maar de fundamenten van een koeienstal erop, waarvan je weet: tweehonderd jaar geleden was dit bloeiend en nu niet meer.’
‘Denk je dat een door mensen verlaten Selvær ook op soortgelijke wijze “kan bijdragen aan ander leven”?
‘Ik denk wel dat het zonde zou zijn. Als Selvær echt verlaten zou worden, dan vervallen de huizen en stort alles na verloop van tijd in, zonder dat daar iets nieuws ontstaat. Er zullen vogels blijven broeden en weer vertrekken. Die eidereenden bijvoorbeeld, dat is het mooie, genieten juist bescherming van de mensen, want die houden de otters en de meeuwen weg. Dat is deels de reden waarom die eidereenden hier landen: zij weten dat hier mensen wonen die de roofvogels op afstand houden. Ze scharrelden vroeger ook graag bij de kinderen, omdat ze weten dat het daar veilig is. Die kinderen worden niet aangevallen. Dus als het eiland ooit verlaten is, zouden de eidereenden misschien ook een andere plek zoeken. Het zou wel een verarming zijn van hoe mensen in kleine gemeenschappen leven. Want dat zou betekenen dat steden steeds groter worden, en dorpen en eilanden zoals dit steeds kleiner — tot ze verdwijnen. Terwijl je toch hoopt dat er een evenwicht is en dat het naast elkaar kan bestaan, met alle mogelijke tussenvormen. Als nu zou blijken dat dit soort kleine gemeenschappen het gewoon niet meer redden in deze tijd, of over vijftig jaar of over honderd jaar, dan is dat een verarming van het landschap. Voor je het weet, woont iedereen in steden en is alles daarbuiten woestenij en industrie en zo’n beetje parkeerplekken voor de mensen in de stad. Dus, nee, laat dit in godsnaam floreren en bloeien. Daarom is het zo mooi om te zien hoe ze met z’n allen de schouders eronder zetten omdat het waardevol is wat ze hier hebben, omdat ze hier hun eigen wereld kunnen vormgeven. Maar ja, daar heb je wel mensen voor nodig die blijven toestromen.’
‘In dat opzicht is “alles van waarde komt van buitenaf” op deze plek een waarheid als een koe.’
‘Ja. Met dertig mensen, waarvan driekwart boven de zeventig, sterft het snel uit.’
‘Je mengt jullie persoonlijke ervaringen met Noorse folklore en mythologie (hoe een bergpunt de naam Hestmannen kreeg), gebeurtenissen uit onze tijd (het drama op het eiland Utøya), literatuurverwijzingen, je verweeft er een moreel standpunt in (jouw veganistische levensstijl). Alles is op heel natuurlijke manier met elkaar vervlochten. Had je deze aanpak van begin af aan voor ogen?’
‘Nou, ik wist niet van tevoren wat er allemaal in terecht zou komen, maar als ik een onderwerp vond voor een hoofdstukje, wilde ik dat niet beperkt houden tot dat ene onderwerp. Bijvoorbeeld, als ik met Jim ging vissen, dat ik niet puntsgewijs schrijf: we gaan vissen, we vissen, we komen terug. Ik denk over dingen na tijdens zo’n vistrip, hij legt me dingen uit. Doordat hij me wijst op de bergen en vertelt: “Dat is Hestmannen”, is dat een moment om uit te weiden over de geschiedenis van het landschap daar. Een en ander lijkt nu organisch, een beetje tussen neus en lippen door bijna, aan bod te komen maar zo is het ook in het boek terechtgekomen: door te volgen waartoe de gebeurtenissen aanzetten qua onderwerpen en verdere gedachten. Zo’n Tamsin Calidas met Ik ben een eiland komt dan ook langs, omdat ik het heb over het warme welkom hier. En het hangt samen met het feit dat ik er geen reisverslag van wilde maken. Ik wilde wel iets dieper graven dan puur een weergave van de gebeurtenissen of portretten van de mensen. Ik heb ook met opzet in het fotokatern geen foto’s van mensen opgenomen, omdat ik graag meer aan de verbeelding wil overlaten en juist de lezer zelf die beelden wil laten oproepen. Zo van: richt je maar vooral op de tekst en schep er je eigen beeld en je eigen gedachten bij. Soms moet je dan iets aanstippen wat een soort sneeuwbaleffect kan veroorzaken, door de grote onderwerpen er een beetje tussendoor te proppen. Zoals inderdaad één activistisch zinnetje over veganisme.’
Irwan zegt het grinnikend, alsof hij zich betrapt voelt vanwege iets heel ondeugends.
‘Dat was ik aan mezelf verplicht. Het was voor het eerst dat in druk een boek is verschenen met mijn naam erop. Hoewel ik een beetje schroom had om te veel over mezelf te schrijven, of over onze relatie bijvoorbeeld — daar is me vaker naar gevraagd, maar ik ben niet naar de poolcirkel gereisd om over mijn relatie te gaan schrijven. Sommige mensen hadden daar wel meer over willen lezen, maar dat vond ik ondergeschikt aan het portret van het eiland dat ik wilde maken. Maar natuurlijk is over mezelf schrijven wel een manier om ook mijn eigen stem te vinden, en ga ik dus ook mijn interesses vanzelf iets meer onderzoeken en aan bod laten komen. Dus in zekere zin is het boek ook een zelfportret, maar dan wel een beetje afstandelijk.’
‘Zijn er in redactionele zin veel ingrepen in het manuscript gedaan?’
‘Nee, niet zozeer. Ik heb wel heel goede gesprekken gehad, ook met Kim trouwens, die altijd de eerste lezer was van elk hoofdstuk. Juliet Jonkers bij Thomas Rap was mijn redacteur, zij heeft heel goed meegedacht en bijvoorbeeld ook geholpen bij hoe we die angststoornis konden verwerken zodanig dat het de lezer inzicht zou geven in hoe ik me op het eiland beweeg. Het was een heel fijne samenwerking, ook omdat ik hetzelfde werk als zij heb gedaan, en zij werkt met iemand die haar heel erg begrijpt.’
‘Onder redacteuren, dus?’ zeg ik met een besmuikt lachje.
‘Er was totaal geen spanning, we wilden allebei het beste voor het boek, voor het verhaal. En daar konden we heel goed over praten. Dus nee, weinig ingrepen, maar wel een fijn klankbord, een fijne samenwerking.’
‘Zit er al een volgend boek in de pen?’
‘Ja! Het boek dat ik oorspronkelijk wilde gaan schrijven op Selvær, maar waar dit boek eigenlijk tussendoor kwam. Daar loop ik inmiddels al vijf, zes jaar mee rond, als het niet langer is. Ik ben in Noorwegen op een gegeven moment op een verhaal gestuit van een Noordpoolexpeditie. Dat was zo’n mooi verhaal — ik dacht: hier moet ik iets mee. Ik heb daar jarenlang alle literatuur over verzameld, en nog steeds ben ik op zoek naar nieuwe invalshoeken en de manier om het goed vorm te geven in fictie. Maar op zo’n manier dat ik bij de werkelijkheid blijf. Ik ben wel al begonnen, maar het zijn nog allemaal flarden van hoofdstukken die ik weer weg ga gooien, omdat ik weet dat het nog niet het juiste perspectief is, nog niet de vorm heeft die ik wil. Ik ben nog op zoek naar de juiste stem om het verhaal van dertien mannen te doen gedurende een periode van drie jaar. Dat is ooit de reden geweest dat ik in 2018 naar Spitsbergen ben gegaan, omdat ik niet over de Noordpool wilde schrijven zonder in ieder geval in die poolcirkel geweest te zijn, ijsberen te zien, en het is ook de reden dat ik nog steeds zo’n fascinatie heb voor Noorwegen en heel graag op dit eiland wilde wonen. Er is geen betere plek om aan zo’n boek te werken dan hier in het noorden. Het zal nog even duren, maar de uitgever zit al te wachten op de eerste hoofdstukken. Maar ik moet eerst voor mezelf nagaan of het echt zo veel potentie bezit als het in mijn hoofd heeft.’
‘Dat is wel interessant wat je nu zegt: “of het echt zo veel potentie bezit als het in mijn hoofd heeft.” Schrijf je dan toch met een half oog naar de uitgever of de verkoop of de lezer?’
‘Nee, nee nee, voor mezelf. Kijken of ik het kan, denk ik. Ik weet hoe het zou kunnen slagen; als ik er daadwerkelijk maanden of jaren mee bezig ben, dan wordt steeds duidelijker welke vorm het krijgt, en of dat wel aansluit bij mijn verwachtingen. Ik weet heel goed wat ik wil, maar ik kan het pas doen als ik die hele voorbereidingen en alles tot in de puntjes heb onderzocht. Dat betekent dus het proces van personages, verhaallijnen en spanningen uitdiepen om te kijken of het inderdaad zo’n goed verhaal kan worden als ik denk. Het moet goed, of niet. Ik ga een poging wagen en als blijkt dat het niet werkt, dan moet ik het ook loslaten.’
‘Oké,’ zeg ik. ‘Maar nog even onder literatoren: welk boek heb jij stukgelezen, welke schrijver bewonder jij?’
‘The Grapes of Wrath van John Steinbeck. Ik wil dat boek weer lezen, want de laatste keer is alweer een tijdje geleden. Ik had het er laatst met iemand over en merkte dat ik me bepaalde scènes niet meer helemaal kon herinneren. Dat boek heeft zo’n indruk op me gemaakt, dat ik daarna zo’n beetje het hele oeuvre van Steinbeck heb verslonden, inclusief de journals, de schrijfdagboeken die hij bijhield terwijl hij East of Eden schreef. Working Days is geloof ik het schrijfdagboek van The Grapes of Wrath. Dat was zijn werkwijze: hij schreef zijn roman en daarnaast had hij een apart boek waarin hij schreef over het schrijven aan die roman. En brievenboeken, dat soort zaken. Hij is een heel klassieke schrijver, op zijn manier ook heel geëngageerd. The Grapes of Wrath gaat over de dust bowl in Oklahoma en de arbeidsmigranten die naar the promised land van Californië gingen, omdat je daar schijnbaar de sinaasappels van de bomen kon plukken. Maar dat was natuurlijk één grote deceptie, want men was daar alleen maar op zoek naar goedkopere arbeidskrachten — die gingen echt de hel tegemoet. Steinbeck zoomt af en toe uit, dan heb je hoofdstukken met alleen beschrijvingen van de rode woestijn of de dieren die langs de weg scharrelen. Dit is precies de reden dat ik het wil herlezen, omdat hij als literair auteur heel knappe dingen doet; niet alleen zet hij de mensen hartverscheurend mooi neer, maar hij zoomt ook uit en laat het grotere plaatje zien, niet alleen van de samenleving maar ook van de crisis, van hoe de mens in de wereld staat. Dus dat heb ik echt stukgelezen, en dat blijf ik doen. Ik heb me ook wel verdiept in Jack Kerouac – dan heb ik het niet alleen over On the Road –, hij was ook een ontzettende alcoholist met de denkbeelden van zijn tijd, die nogal vrouwonvriendelijk waren. Het is dus niet zo dat ik hem als persoon… dat hij een soort voorbeeld is, maar zijn literatuuropvattingen vind ik nog steeds heel interessant, en nog steeds tegenstrijdig met de meer klassieke literatuuropvattingen, namelijk: herschrijven, redactie. Terwijl hij onder modernistische invloeden heel erg een stream of consciousness aanhield en – wat later in het postmodernisme zou gebeuren – readymades en transcripties van gesprekken opvoerde. Hij ging alle kanten op. Elk van zijn boeken heeft een heel eigen signatuur: Doctor Sax is er zo eentje, over zijn jeugd. Het is prachtig, maar ondoorgrondelijk qua taal en stijl. Desolation Angels, een verslag van hoe hij in zijn eentje als vuurwachter op een berg zit, dat is fantastisch, het heeft een soort Into the Wild-achtige vibe. Dan heb je nog The Dharma Bums, dat is een beetje jongemannenbravoure: de wereld overnemen met je eigen denkbeelden, je afzetten tegen oudere generaties. Het heeft echt zo veel, het is een universum dat op zichzelf staat. Hij heeft ook poëzie geschreven die lang niet allemaal goed is, er zijn reisverslagen, Satori in Paris, waarin hij naar de herkomst van zijn achternaam gaat zoeken in Frankrijk. Ik blijf Kerouac interessant vinden, iemand die ik zou willen herlezen, maar het is ook een oeuvre waarvan ik een beetje bang ben dat als ik het nu weer ga lezen – ik heb dat tijdens mijn studie veel gedaan –, dat ik teleurgesteld zal zijn. Doordat mensen vaak een beetje laatdunkend over Kerouac schrijven. Arie Storm heeft nu Lonesome Traveler vertaald, dus ik hoop op een herwaardering voor Kerouac in zijn tijd, en niet alleen maar de macho in On the Road die eigenlijk een misogyne klootzak is.’
Wat die herwaardering betreft, ben ik het roerend met Irwan eens. In gedachten ga ik terug naar twaalf jaar geleden, toen ik ten behoeve van een opdracht op de Vertalersvakschool Kerouacs meest bekende klassieker in het Engels én in het Nederlands las, en een veel te lange analyse schreef over de vertaalkeuzes die respectievelijk John Vandenbergh in 1972 en Guido Golüke in 2008 maakten — het was me toen al duidelijk dat ik liever schrijver wilde worden dan vertaler.
‘…en ik kan nog wel meer schrijvers opnoemen, maar ik lees vooral wat ik corrigeer, persklaar maak en vertaal. Daarbuiten probeer ik zo veel mogelijk mijn eigen interesses na te jagen, maar daar is lang niet altijd genoeg tijd voor. O, Anne Tyler, die wil ik graag noemen. Ik weet niet of je haar kent, maar zij is in een bepaald opzicht echt mijn lievelingsauteur. Zij is qua karakterschetsen en menselijke verhoudingen, binnen intieme settings – dus gezinnen, relaties, families – echt ongeëvenaard. Ze kan met zulke kleine wendingen of beschrijvingen zulke echte werelden, zulke echte mensen neerzetten, dat is fantastisch. Het kan aan de oppervlakte lijken of ze gewone huiselijke settings of familiedrama’s tot onderwerp van haar boek maakt, maar dat gaat veel dieper en raakt echt een menselijke kern. Het is zonde dat de omslagen van haar vertalingen worden vormgegeven alsof het Bouquetreeks-romannetjes zijn, want als ik iets kan aanraden, dan zijn het de romans van Anne Tyler. Zij is al sinds de jaren zestig bezig en mag ook andere schrijvers tot haar fans rekenen. Telkens als ik haar naam noem en mensen vraag: “Ken je die schrijver?”, dan krijg ik “Nee” te horen. Er zijn enkele romans van haar verfilmd, bijvoorbeeld Accidental Tourist, dat is het eerste boek dat ik van haar las, omdat mijn moeder het zo goed vond. Nou, ik werd echt omver geblazen door die stijl en die karakteriseringen, en daarna ben ik alles van Anne Tyler in huis gaan halen en dacht ik: waarom kent niemand dit? Nou ja, mensen kennen het dus af en toe wel, maar ze wordt in vertaling heel erg in een hoekje geplaatst dat gericht is op een vrouwelijk publiek, omdat er een mooie vrouw op het omslag staat, een wapperend jurkje… Ik weet dat mannelijke lezers een boek met zo’n omslag nooit zullen oppakken. Treurig, maar waar. En haar boeken overstijgen dat stempel mannelijk / vrouwelijk, dat is helemaal niet van belang. Alles wat ze beschrijft opent deuren naar nieuwe werelden. Dat dat op papier zo kan overkomen is ongelofelijk.’
Zorro begint steeds harder aan de deur te krabbelen, hij is het binnenzitten zat. ‘Kom,’ zegt Irwan, terwijl hij van de zitbank opstaat, ‘dan laat ik je de rest van het eiland zien.’
Selvær, maart 2022
Onder literatoren is een serie vraaggesprekken met schrijvers over hun recent verschenen roman, biografie, dichtbundel, over hun oeuvre of anderszins. De vraaggesprekken worden omgewerkt naar een gestileerde dialoog tussen interviewer en auteur, een gesprek dat plaatsvindt op een locatie uit het boek vanwaaruit het door de auteur opgeroepen narratief besproken wordt.
Irwan Droog deed waar de meeste mensen alleen maar van dromen: hij verliet de drukte van de Nederlandse stad om samen met zijn vriendin en hond op een minuscuul, afgelegen eilandje in Noorwegen te gaan wonen. Te midden van de talloze trekvogels en loslopende schapen ziet hij de seizoenen komen en gaan, van noorderlicht tot middernachtzon.
In de tussentijd duikt hij in de geschiedenis van het eiland en zijn bewoners. Zo ontmoet hij visser Knut, die al zijn leven lang op het eiland woont, Eivind, die elk voorjaar voor de eidereenden zorgt, en Heidi, die er de liefde vond en nooit meer weg wil.