Samen met Thomas Eyskens, biograaf van de Vlaamse dichter en journalist Herman de Coninck (1944-1997), stap ik op een bijzonder regenachtige zaterdagmiddag, omzichtig maar tevergeefs tussen de plassen regenwater door laverend, door de binnenstad van Mechelen. We hebben afgesproken op literaire wandeling te gaan. De hemel is een vergiet, maar wij hebben ons gewapend met paraplu’s en zetten ons plan door.
Op de Veemarkt, nabij Thomas’ huis, is de eerste stop: het katholieke Sint-Romboutscollege, waar Herman als jongen met een korte broek een ‘volwaardige christelijke humanoriavorming’ kreeg, zo staat in het boekje te lezen dat bij de literaire wandeling hoort: Er is niets te zien en dat moet je zien. Thomas opent zijn informatiemap met geplastificeerde vellen. Mijn supersize paraplu houdt ons allebei droog, zo heeft Thomas zijn handen vrij om te bladeren. Hij vertelt dat Herman het strenge regime op school als een voorwaarde beschouwde om plezier te kunnen maken. Hij was een goede leerling, op de lagere school behoorde hij tot de drie besten van de klas. In later jaren, toen de puberteit zich begon te roeren, ‘zakten de humanoriaresultaten wat, maar in de Nederlandse vakken taalleer, schrijvers en opstel bleef hij de koploper van de klas’. Terwijl Thomas over Hermans jeugdjaren op dit college vertelt, kijken we door de ijzeren spijlen van de (afgesloten) poort naar de binnenplaats. Het geheel lijkt nogal op een klooster.
De langs de paraplu sijpelende regen klettert omlaag en spat alle kanten op. Ik hoop maar dat mijn luchtige sportschoenen niet doorweekt raken. Nu Thomas is uitgesproken, vuur ik de eerste vragen op hem af.
‘Herman de Coninck staat bekend als “De man die zijn volk poëzie leerde lezen”. Omdat we het hem zelf niet meer kunnen vragen, stel ik de vraag aan jou, de biograaf van Herman de Coninck: wie was Herman de Coninck en waarom is hij de man die zijn volk poëzie leerde lezen?’
Thomas klapt zijn infomap dicht en antwoordt: ‘Hij werd geboren in Mechelen en was al van jongs af aan bezig met poëzie en taal, en die lijn heeft hij heel zijn leven doorgetrokken. Ook wilde hij graag mensen enthousiasmeren wat je allemaal met taal kan doen. Hij heeft dat op verschillende manieren gedaan: voornamelijk door poëzie te schrijven, maar als student Germaanse taal schreef hij bijvoorbeeld Cursiefjes, in later jaren was hij vooral bekend om zijn journalistiek werk en na zijn dood is er ook een verzameling van zijn brieven verschenen, en dat is ook fantastisch leesvoer. Ik denk dat, als ze zeggen: “Hij heeft zijn volk leren poëzie lezen”, dan is dat vooral geweest via columns en essays die hij geschreven heeft. Door mensen ertoe aan te zetten om poëzie te lezen.’
‘De term “zijn volk” doet koninklijk aan, of misschien wordt er verwezen naar een schare bewonderaars. Wie wordt er de facto met “zijn volk” bedoeld? Had hij een specifieke doelgroep?’
‘Hij schreef in het Nederlands, dus “zijn volk” was in de eerste plaats gericht op Vlaanderen, waarbij ook een van zijn grote dromen was om ook het Nederlandse publiek aan te kunnen spreken. Maar dat is altijd een beetje een moeilijke verhouding geweest. Waarom? Dat weet ik niet goed, ik weet wel dat hij daar veel discussies over gehad heeft met Rutger Kopland, met wie hij heel goed bevriend was, en ook met zijn eerste Nederlandse uitgever, Geert van Oorschot. Wat Nederlanders hem misschien een beetje verweten, was dat hij vooral in zijn gedichten te veel taalspelingen maakte en die een iets te Vlaamse context hadden waar Nederlandse lezers niet mee overeenkwamen. Er zijn ook Engelse vertalingen geweest, hij is ook in het Portugees vertaald en, niet onbelangrijk, ook in het Afrikaans. Ik denk dat er ook een Duitse vertaling was.’
‘Medebezorger en samensteller van Onder literatoren is Piet Piryns, die de eerste jaren, en soms ook nog daarna, samen met Herman de Coninck de interviews afnam. Hij is er nu niet bij, dus de vraag aan jou: wie is Piet Piryns?’
‘Lange tijd journalist bij Vrij Nederland, hij is nu de vaste waarde voor de Nacht van de Poëzie in Utrecht, als presentator. Wie is Piet Piryns? Waar moeten we hem situeren? Hij is aanvankelijk bekend geworden in de kleinkunstwereld, hij heeft een cabaretgroep gehad, Rommelpot, ook al als student. Hij is ook snel door de BRT – de Belgische Radio en Televisie, de openbare omroep – binnengehaald voor een satirisch radioprogramma. En dan is hij ook snel aan de slag gegaan als journalist bij Humo. En dan, voor de rest van zijn leven journalist gebleven.’
‘En de logische vervolgvraag: wie is Thomas Eyskens?’
Bescheiden als hij is, lacht Thomas bij het horen van die vraag. ‘Wie ik ben? Oeioeioei! Van opleiding heb ik filosofie gestudeerd. Maar ik heb altijd ook een grote passie gehad voor poëzie, dus ik heb mijn eindwerk Filosofie over Frederik van Eeden geschreven.’
‘Waarom juist die schrijver?’
‘Wel, ja, omdat hij een heel bijzonder werkje heeft geschreven: Redekunstige grondslag van verstandhouding. Hij bracht daarin heel veel dingen samen, onder andere hoe de taal van de poëzie zich verhoudt tot de wetenschappelijke en wiskundige taal heeft hij proberen te verwerken in dat boekje, van hoe dat mensen op dat vlak in die verschillende soorten taal met elkaar kunnen communiceren. Dat vond ik toen wel interessant. Andere boeken van Van Eeden waren ook schitterend: De kleine Johannes. Wat veel mensen niet weten, is dat er twee delen verschenen zijn. De meeste mensen kennen alleen het eerste deel, waarin de kleine Johannes op pad gaat met insecten en dan… Een passage die mij ongelofelijk intrigeerde, was dat hij met Pluizer in een doodskist kruipt. Dat soort beelden roept hij op. Hij heeft het ook over de mijnwerkers, veel sociale thema’s. Dat lag natuurlijk ook in het verlengde van heel zijn Walden-experiment. Daaruit voortvloeiend heb ik altijd een passie gehad voor poëzie. Aanvankelijk niet zozeer de poëzie van Herman de Coninck. Hij schreef over levensthema’s natuurlijk, dood zat erin, liefde enzovoort, maar ik werd meer aangetrokken tot de beatdichters, zoals Allen Ginsberg. Paul van Ostaijen was de eerste bundel die ik van de boekenplank van mijn ouders heb geplukt. Dat was meer in die richting. Herman de Coninck is pas later gekomen.’
‘De Coninck was van mening dat er tussen zijn schrijversinterviews mooie interviews genoeg waren. Hij zei daarover: “Ik mag dat zeggen omdat je goeie interviews altijd dankt aan de geïnterviewde, slechte aan de vragensteller.” Wat kenmerkt volgens jou een goed interview?’
‘Ik denk dat er verschillende aspecten zijn, voor mij persoonlijk. Ik heb na mijn studie filosofie nog journalistiek gestudeerd, en als ik interviews begin te lezen, zijn het eigenlijk eerst de vragen die ik lees, om te zien hoe die vragen geformuleerd zijn. Wat ik ook altijd heel belangrijk vind, is: hoe goed kan een interviewer luisteren? Inhaken op wat de geïnterviewde zegt. Natuurlijk zijn veel interviews, als ze uitgezonden worden of neergeschreven, voor een stuk gemanipuleerd. Dus in de eerste plaats is de vraagstelling voor mij belangrijk. Ten tweede is dat de vormgeving: hoe bouw je dat interview op? Als ik een interview lees en ik zie dat de meeste vragen die bij mezelf opkomen ingevuld zijn, dan is het voor mij een goed interview.’
‘Was Herman de Coninck in dat opzicht volgens jou een goeie interviewer?’
‘Ik denk het wel, want hij was absoluut een heel goeie luisteraar. Maar wat zijn interviews bijzonder maakt zijn niet alleen de interviews zelf, maar ook de inleiding die hij ervoor schreef. Die waren zeer kenmerkend. Dat is al zo’n ingang in dat interview, een opening, daar was hij heel sterk in. Je merkt dat heel veel elementen van hoe hij schrijft daarin terugkomen. Zijn allereerste interview heeft hij als student gemaakt met Ivo Michiels, en daarin zie je al een beetje in welke stijl hij gaat voortgaan. En dan die Cursiefjes waar ik over sprak, de manier hoe hij daar schrijft, elementen daaruit vind je ook in de inleidingen van zijn interviews terug. Hij heeft ook heel veel dubbelinterviews gedaan, dat ze met twee interviewers waren. Piet Piryns werd altijd meegenomen als het schrijvers en politici waren. Sportinterviews deed Jan Wauters, dat was een bekende Vlaamse sportinterviewer. Zij vertelden mij dat Herman niet direct de man was die kritische vragen afvuurde, maar iemand die zich eerst op de achtergrond hield, luisterde, en daarna alle dingen die hij gehoord had en die nog niet gevraagd waren of waar hij vragen over had, die kwamen dan meestal achteraf erbij.’
Thomas maakt een in de verte wijzend handgebaar en vraagt of ik meeloop naar het volgende punt op de literaire wandeling: het monumentale stadhuis van Mechelen. Thomas trakteert me op de binnenplaats van het complex dat bestaat uit het Paleis van de Grote Raad, het Belfort en de lakenhandel, op een brief die Herman de Coninck naar het stadsbestuur schreef, in reactie op een aanslag rioolbelasting gericht aan zijn moeder, die al een jaar eerder was overleden:
aan de stad Mechelen, Stadskas
z.d.[vermoedelijk begin 1985]
Uw ref. GT 880739
artikel vJ (? Onleesbaar) 040 363 71
dienstjaar 1984-85
kohierart. 14960-15398
Geachte Heer
Ik verneem dat het u spijt dat mijn moeder Leontina Deron bij haar
overlijden nog een bedrag van 9.321 F verschuldigd was wegens
rioleringsbelasting 1984-85.
Mijn moeder overleed in 1983.
In het jaar na haar dood zou zij dus voor meer dan negenduizend
frank bij elkaar gekakt en doorgesjast hebben. Dat lijkt mij een prestatie,
gezien ze bij leven al een lichte neiging tot constipatie vertoonde,
die er na haar dood zeker niet beter op geworden is.
Maar zelfs als zij nog geleefd zou hebben en gemiddeld één keer per
dag een drol kwijtmoest, zou dat betekenen dat de Stad Mechelen
ongeveer 30 F per drol belasting heft. Terwijl het hier toch om ontlasting
zou moeten gaan.
Gelieve me bijgevolg te laten weten of het hier niet om een kwalijke
grap gaat.
Met hoogachting,
[handtekening]
Herman de Coninck
Veel van dit soort puntig-humoristische brieven, maar ook van serieuzere aard, zijn verzameld in het brievenboek Een aangename postumiteit, dat in 2004 is gepubliceerd. Herman de Coninck was een fervent brievenschrijver, zo vertelt Thomas. Inkomende post bewaarde hij, en uitgaande post kopieerde hij vóór verzending. Hij liet zo’n vijftienduizend brieven na.
Terwijl we de Grote Markt oversteken, vouw ik mijn vragenlijst open: ‘In mei 2022 verscheen het boek Onder literatoren, een door jou en Piet Piryns samengestelde bundel schrijversinterviews door journalist Herman de Coninck. Zonder dat we het van elkaar wisten, had ik hetzelfde idee als titel voor mijn serie vraaggesprekken met schrijvers. Wat was voor jullie de reden om voor Onder literatoren te kiezen? Is het een verwijzing naar of is er een relatie met Herman de Coninck?’
‘In eerste instantie natuurlijk een verwijzing naar Willem Frederik Hermans, maar we hadden een hele lijst gemaakt van mogelijke titels, die we over en weer naar elkaar stuurden. Piet Piryns vroeg dan: “Vind je dat of dat een goede titel? Waarom, of waarom niet?” We hebben ook geprobeerd om titels uit de interviews te halen, en ik weet nu niet of ‘onder literatoren’ letterlijk op die manier geschreven was, het staat er ergens bij, verwijzend. Waarom juist die titel is gekozen? Mijn idee was in eerste instantie om niet alleen schrijversinterviews samen te bundelen, maar ook sportlui, mensen uit de media, zangers die hij heeft geïnterviewd. Ook omdat het moeilijk was om te zien of de interviews nog een houdbaarheidsdatum hadden. In het geval van schrijvers is dat toch iets meer het geval dan bijvoorbeeld mensen uit de media en de sport. Vandaar dat we toch voor schrijvers hebben gekozen. Omdat Herman zelf ook schrijver was, vond ik Onder literatoren wel een passende titel. Zo simpel is het.’
‘In het woord vooraf staat dat Herman de Coninck zijn naam in de Humo-periode nog op zijn Vlaams spelde, met een grote d. Later schreef hij zijn naam als Herman de Coninck. Waarom?’
‘Ik denk dat dat vooral ook te maken heeft met het feit dat hij in Nederland wou uitgegeven worden, voor een Nederlands lezerspubliek. In Nederland schrijven ze “de” in een achternaam met een kleine d.’
‘Dus dat was eigenlijk een commerciële overweging?’
‘Ik denk het wel, ja.’
We staan nu voor de aaneengesloten horecaterrassen op de Grote Markt. Op nummer 12 (maar huisnummers zijn totaal niet zichtbaar) bevindt zich het café Glasgow, bij Mechelaren beter (of uitsluitend) bekend als Bij Torke Lemberechts. Herman de Coninck was een fervent supporter van KV Mechelen ofwel Malinois, en Victor Lemberechts speelde gedurende zijn hele voetballeven bij die club. Thomas citeert een voetbalgedicht dat De Coninck schreef. Titel: ‘Cruijff’.
Een gestrekte bal,
een balk door de lucht,
een eerlijk eikenhouten schot:
zo gaat de waarheid op haar doel af.
Of heen en weer
en heen bewegend, de tegenstrever,
de lezer, steeds weer op het verkeerde
been zettend, door een overstapje, een
oversprongetje, elke nieuwe regel
uit leesevenwicht te beginnen,
deze beweeglijkheid, deze fysieke
bewogenheid, god, dit is kunst:
geboren worden en een lichaam hebben
en er dan gedurende een blauwe maandag
Johan Cruijff mee zijn
in een gedicht, een speelveld
van Herman de Coninck.
‘In 1972 verscheen al eens een bundeling schrijversinterviews, getiteld Woe is woe in de Nedderlens. Allereerst: vanwaar die gekke titel, in steenkolenengels?’
‘Dat is een titel die bedacht is door de toenmalige hoofdredacteur, Guy Mortier,’ zegt Thomas, terwijl hij met ferme pas koers zet richting de volgende bezienswaardigheid. ‘Dat was ook een zeer taalgevoelige man. In de jaren tachtig, negentig was hij vast panellid in het radiospelprogramma De taalstrijd. Dat is iets wat uit het meesterlijke brein van Guy Mortier is gevloeid. Maar in Woe is woe in de Nedderlens staan niet alleen schrijversinterviews, ook mediafiguren en zangers. Ik denk dat Jules de Corte er ook tussen zit.’
De historische binnenstad bezit prachtige panden en doorkijkjes, maar met deze druisende regen is er van onder onze paraplu’s weinig van te zien. Dan komen we bij het Groen Waterke aan. Dat is een overblijfsel van een oude vliet, zo legt Thomas uit. Het stilstaande grachtje doet zijn naam eer aan: het is geheel overdekt met biljartlakengroen kroos. Op de gevel van een uit het water oprijzend pand is een metersgroot doek bevestigd met daarop een gedicht van Herman de Coninck, met de titel ‘De Plek’. Ik til mijn paraplu wat hoger en lees.
‘In Woe is woe en Onder literatoren staan twee doublures: de interviews met Louis-Paul Boon en Simon Carmiggelt. Waarom juist die? Waarom überhaupt doublures?’
‘Woe is woe is niet meer verkrijgbaar, dus dat was alleen al een argument om toch nog die twee eruit te lichten en op te nemen in dit boek. We hadden aanvankelijk een lijst gemaakt van alle schrijvers die hij geïnterviewd heeft. We hebben daaruit toch de belangrijkste uitgevist. Louis-Paul Boon kon absoluut niet ontbreken. Ook een reden waarom dat we ze genomen hebben, is omdat je in de chronologische volgorde waarin de interviews zijn opgenomen, de verbanden tussen de verschillende interviews goed kunt zien. Soms is er een kleine verwijzing van het ene interview naar het andere. We wilden ook dat de hele periode dat Herman voor Humo gewerkt heeft, in het boek vertegenwoordigd zou zijn.’
‘Voor Onder literatoren is een selectie gemaakt van vijfentwintig schrijversinterviews. Op basis van welke criteria zijn deze vijfentwintig interviews geselecteerd?’
‘We hebben er vijfentwintig genomen, dat is ook een beetje symbolisch omdat hij vijfentwintig jaar geleden overleden is. Andere criteria waren: is het interview nog relevant? Kan het nu nog gelezen worden? Want de meeste interviews gaan niet louter en alleen over literatuur, maar in het interview met Komrij bijvoorbeeld gaat het ook veel over zijn televisiekritieken die hij schrijft. Het zit eigenlijk ook zo: de interviews in Humo met schrijvers, Herman de Coninck moest daar eigenlijk wel voor vechten om die te mogen doen. Want een van de criteria in Humo was dat ze moesten gerelateerd zijn aan televisie- of radiouitzendingen. En dan werd er gezocht welke radio- of televisieprogramma’s over schrijvers gaan en dan was dat voor Herman de Coninck aanleiding om die schrijvers te interviewen. Hij ging daar actief naar op zoek. In vergelijking met mediafiguren was het maar sporadisch dat hij schrijvers kon interviewen. Maar elke kans die hij kreeg, benutte hij.’
‘Welke schrijvers hebben het boek niet gehaald?’
‘Er zijn verschillende schrijvers die meerdere keren geïnterviewd zijn. We moesten dus sowieso keuzes maken: welke van die interviews nemen we? Ik zal de lijst er even bij halen. Jan Cremer is er bijvoorbeeld niet in gekomen, want dat vonden ze zelf geen geslaagd interview. Da’s het leuke: Piet Piryns herinnerde zich al die interviews nog. Hij kon meteen al zeggen: “Dat vond Herman geen goed interview.” Soms, als hij naar een interview ging, had hij een kater van de vorige dag, dus… Van die details. Een van de criteria was: is het een goed interview, ja of nee? Is de houdbaarheidsdatum nog goed, is het nog relevant voor nu? Piet heeft ook wel een aantal interviews geredigeerd. Daar zijn stukken uit geschrapt omdat ze ook niet relevant genoeg waren voor de lezer van vandaag. De bedoeling was dat het toch echt voor nu nog wel leesbare interviews zouden zijn. Wie onder andere eveneens de selectie niet heeft gehaald: Simon Vinkenoog, Walter Van den Broeck, Monika van Paemel, Gerrit Krol, Jos Vandeloo en Ward Ruyslinck.’
Renate Rubinstein (1980): ‘Ik wil niet net zo goed schrijven als een man. Dat is me allemaal veel te weinig. Ik wil béter schrijven dan bijna iedereen. Een man, wat is dat nou, de meesten zijn nog hartstikke dom ook en schrijven verschrikkelijk slecht. Nee, ik wil beoordeeld worden op mijn eigen merites, en ik wil niet dat het vergoelijkt wordt met de overweging “nou, voor een vrouw is het best aardig”.’
We zetten er weer de pas in, we bezoeken de Sint-Romboutskathedraal, waar Herman de Coninck in zijn jonge jaren in het knapenkoor heeft gezongen, ‘tot zijn stem rond zijn vijftiende brak en hij voor zichzelf besloot om met zingen te stoppen’. Vandaar lopen we over de IJzerenleen, een drukke winkelstraat, waar we stilhouden voor een speciaalzaak tabak en sigaren, waar ze ook ‘whisky en spirits’ verkopen. Zowel drank als sigaretten speelden een grote rol in Herman de Conincks leven. ‘Hij kocht zijn tabak niet bij deze zaak,’ zegt Thomas, ‘maar bij een krantenwinkeltje vlak bij zijn huis. Dat winkeltje bestaat allang niet meer. In een van zijn gedichten uit de bundel Vingerafdrukken, verwoordde hij zeer treffend wat tabak voor hem betekende.’
Zoals ik graag knoflook heb bij lamsvlees,
zo wil ik tabak bij lucht: om adem te kruiden
en pas nadien uit te blazen, als was het elke keer
mijn laatste.
Vandaar is het een steenworp naar de oever van de Dijle, de rivier die de stad doorsnijdt, waar we stilhouden voor een eeuwenoud hoekhuis. ‘Hier zat vroeger café Herten Aas’ – mijn gids pakt zijn documentatie er weer bij, bladert, terwijl ik mijn regenscherm boven onze hoofden houd – ‘vanaf 1967 was dit café een soort kunstencentrum, waar optredens tentoonstellingen, happenings en voordrachten werden gehouden. Daarnaast was het café ook de geboorteplaats van de Mechelse Kabouterbeweging, een protestbeweging die op een ludieke manier kritiek uitte op de aantasting van het milieu, de ingeslapen burgerij en de consumptiemaatschappij.’
Herten Aas was ook, zo verneem ik, de plek waar Herman zijn eerste vrouw An Somers ontmoette en waar hij afsprak met zijn boezemvriend Piet Piryns. Het café was voor Herman een belangrijk trefpunt met gelijkgestemden. Niet voor niets presenteerde hij er in 1968 zijn (dicht)bundel cursiefjes Lachen tot je zwart ziet.
Simon Carmiggelt (1971): ‘Een ander gevaar voor de democratie vind ik de intolerantie van dit domineesland. Wie er een afwijkende mening op nahoudt, wordt voor fascist uitgescholden.’
‘De interviews worden behalve over literatuur en andere kunstvormen vaak gedomineerd door geloof en politiek. Ons huidige religieuze en politieke klimaat lijkt tegenwoordig nog grimmiger dan in de tijd waarin Herman de Coninck en Piet Piryns hun schrijvers bevroegen. Lijnrecht tegenover elkaar staande religieuze en politieke stromingen, levensopvattingen en commerciële belangen domineren in Nederland tegenwoordig het nieuws: moslims die een letterlijke interpretatie van de Koran nastreven, klimaatverandering- en coronaontkenners, blauw-wit-roodboeren, complotdenkers, anti-azc’ers, vuurwerkverbodovertreders, Forumscholen, #MeToo-openbaringen, welhaast afgedwongen inclusiviteit, noem maar op. Anno 2022 lijkt de wereld véél ingewikkelder dan in de tijd dat Nederland een “domineesland” was.’
‘Hoe staat het met dergelijke thematiek in België?’
‘Er is veel ongerustheid maar ook veel gelatenheid, heb ik het gevoel, bij mensen. Ik kan u maar het voorbeeld geven van de openbare omroep, waar veel bespaard moet worden. Er moeten honderdveertig mensen weg. Dat is iets wat al maanden geweten is, maar waar intern weinig over wordt gecommuniceerd. Alles is heel latent zo op de achtergrond aanwezig. Mensen zijn ook heel moe, denk ik, hebben heel die coronaperiode achter de rug, en nu weer de economische oorlogssituatie. Heel veel gelatenheid.’
Dan begeven we ons naar de Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk, waar drie jaar na hun eerste kennismaking de uitvaart van An Somers plaatsvond. Zij overleed bij een frontale aanrijding, waarbij ook Herman en hun zoontje van anderhalf in de auto zaten maar het ongeluk overleefden.
Thomas wijst me op een pas gerestaureerd drieluik van Rubens, dat op een prominente plek in een zijbeuk staat opgesteld. Het kunstwerk heeft lange tijd aan een stenen wand gehangen, maar schimmel tastte de panelen aan en maakte restauratie en een andere plek in de kerk noodzakelijk. Waar eerst het drieluik aan ijzeren beugels was bevestigd, is nu een kale plek op de muur, althans: er is een tot voorheen onontdekt fresco uit de Renaissance achter tevoorschijn gekomen. Thomas vertelt over het verdriet in Hermans leven door de plotse dood van zijn jonge vrouw.
Ik luister, onder de indruk van de verlammende macht van het noodlot. ‘Een van de vragen,’ zeg ik als Thomas zijn map weer in zijn rugzak stopt, ‘die de geïnterviewde schrijvers steevast voorgeschoteld kregen, was hoe ze tegenover de dood stonden en / of hoe ze het liefst wilden sterven. Welke dood zou jij prefereren?’
‘Het hangt er natuurlijk van af, hè. Als het snel en pijnloos kan, op een mooi moment en op een mooie plek, dan zou ik dat wel prefereren. Als ik nu aan een slepende ziekte zou lijden, dan denk ik dat ik in het bijzijn van mensen die heel dicht bij mij staan, zo uit het leven zou kunnen gaan.’
‘En wat is een mooie plek en een mooi moment?’
‘Een mooie plek vind ik altijd ergens op de berg, boven de wolken. En een goed moment? Zo lang mogelijk en zo oud mogelijk, denk ik. Ik wil nog mijn dochters zien opgroeien en mijn kleinkinderen. Mijn schoonvader is al een tijdje geleden overleden en dat vind ik zo moeilijk, te weten dat hij zijn kleinkinderen niet heeft zien opgroeien. Dat hij geen momenten met ze samen heeft kunnen beleven. Als ik weet dat mijn eigen kinderen op hun eigen benen staan en de kleinkinderen ook al, hoe moet ik het zeggen, hun weg gevonden hebben… En als je dan… eigenlijk is het heel mooi, ik heb nu de laatste jaren de laag van mijn grootouders en groottante, grootnonkel zien verdwijnen, is het ook heel mooi om te zien dat zij jou ook leren sterven. Om te laten zien dat het einde van het leven ook iets moois kan zijn, hoe je je daarop kan voorbereiden, hoe dat je afscheid kan nemen. Da’s ook een soort van voorbeeld naar jou toe.’
Herman de Coninck (1970): ‘Mulisch schrijft geen romans meer, omdat hij er op dit ogenblik de zin niet meer van inziet. Of omdat ze politiek niks te betekenen hebben. U vindt het nog wel zinvol?’
Jan Wolkers: ‘Ik geloof nog altijd dat je als schrijver de politieke werkelijkheid maar beter in een roman kunt verpakken. Dan slaat het ook meer in, denk ik. In Kort Amerikaans bijvoorbeeld heeft iemand het over Chamberlain die staat te zwaaien met zijn vredesverdrag met Hitler en roept “Peace for our Time”. En daarop laat ik dat meisje antwoorden: “Dat soort pies, daar heb ik iedere dag een pot vol van.” Zoiets zegt meer […] dan een verhandeling van tien pagina’s.’
Onze rondgang door de kerk is voltooid, op naar de volgende stop. ‘De allereerste auteur die De Coninck voor Humointerviewde,’ zeg ik, terwijl ik mijn paraplu in het portaal van de kerk open en we weer de regen in stappen, ‘was Jan Wolkers, 15 oktober 1970. Waar sprak Herman de Coninck af met de schrijvers die hij interviewde, bij hen thuis? Reisde hij voor elk interview met een Nederlandse schrijver naar de noorderburen?’
‘Als hij naar Nederland kon, zal hij niet getwijfeld hebben. Uit het interview met Jan Wolkers blijkt dat hij bij de schrijver thuis is geweest. Herman maakte daar ook gretig gebruik van, om de ruimte waarin dat interview plaatsgrijpt, in de inleiding te beschrijven.’
‘In het interview met Jeroen Brouwers gaat het onder andere over herschrijven van Vlaamse literatuur. Brouwers vertelt dat Ward Ruyslincks Wierook en tranen bij Querido in een vernederlandste versie verscheen, en dat hij het woord “frigo” verbasterd Nederlands vindt. Net als bijvoorbeeld “camion” voor vrachtwagen. Woorden die men in Vlaanderen nogal graag ongewijzigd uit het Frans overneemt. Is de taal van De Coninck en Piryns en die van hun Belgische gesprekspartners voor deze in Nederland uitgegeven bundeling (De Arbeiderspers) eveneens “gekuist” op al te Vlaams taalgebruik?’
‘Nee. Hetgeen dat we wel hebben aangepast is de progressieve spelling: de k in plaats van de c, enzovoort. Dat is wel aangepast. Wat we ook aangepast hebben, is dat er heel veel woorden afgekapt werden. Ook hebben we er veel dialect uitgehaald, behalve bij Louis-Paul Boon — daar hebben we dat laten staan. Louis-Paul Boon kwam van Aalst en die had ook zijn Aalsters accent. Hij sprak zo, dus daarvoor hebben we ervoor gekozen om dat in het interview te behouden. Dat ge dat gevoel ook krijgt van die taal. Het is moeilijk natuurlijk, voor een Vlaming om te zien wat Nederlanders te Vlaams vinden, welke betekenissen voor hen anders zijn dan voor ons. Ik weet niet of het een soort van onderdanigheid of minderwaardigheid is dat veel Vlaamse schrijvers hebben toegelaten om hun boeken te vernederlandsen. Bij uitgeverij Manteau werken allemaal Nederlandse correctors, dus dat proces van vernederlandsen gaat heel automatisch. Ik heb het zelf ook meegemaakt met de biografie van Herman de Coninck die ik geschreven heb, dat ik een hele lijst van woorden terugkreeg. Dan had ik “kleed” voor “jurk” geschreven, van die dingen.’
‘Heb je die correcties allemaal gehonoreerd?’
‘Een aantal dingen heb ik veranderd, en bij een aantal andere dingen zei ik: “Als je dat woord vernederlandst, dan krijgt het weer een andere betekenis in het Vlaams, of de betekenis is te belangrijk om het woord te veranderen.” Maar ik denk dat ze tegenwoordig meer tolerant daarin zijn bij Nederlandse uitgeverijen dan vroeger.’
‘Om Vlaamse woorden te handhaven, bedoel je?’
‘Ja. Bij “frigo” hangt het ervan af in welke context je dat woord gebruikt. In het boek De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst, bijvoorbeeld, kun je toch moeilijk het woord “frigo” veranderen in “koelkast”. Dat verhaal speelt zich af in de Vlaamse klei, dan moet je zo’n woord behouden, denk ik. Het is altijd erg contextgebonden.’
Herman de Coninck (1983): ‘In uw vorige romans gebruikte u het Vlaamse idioom alleen in de dialoog. Nu ook in beschrijvende passages.’
Hugo Claus: ‘Anders zou het contrast met de dialoog te groot zijn. Het zou naar pedanterie ruiken als als ik de vertelling in hoogbeschaafd Nederlands zou schrijven. Maar ik word zo moe van dat gezeur over dat Vlaams. Laat ik er dit over zeggen. Ik beschouw het Vlaams dat ik schrijf – dat wil zeggen, dat samenkoeksel van dialecten – als net zo eerbaar als de artificiële manier waarop Bordewijk of Couperus de taal hanteren. Het is mijn taal.’
‘In Het verdriet van België van Hugo Claus (De Bezige Bij) lijken geen ingrepen te zijn gedaan in het Belgische dia- en sociolect om de taal voor de Nederlandse lezer inzichtelijker te maken. Vind jij het een goede zaak om in Vlaamse boeken voor de Nederlandse markt typisch Vlaamse woorden te vernederlandsen?’
‘Op zich ben ik wel voorstander van een vorm van standaard-Nederlands, en als ze mij zouden vragen in mijn boeken “frigo” te veranderen in “koelkast”, dan ben ik het daar volledig mee eens. Maar als je dat zou doen in een boek als Het verdriet van België, dan verdwijnt heel die Vlaamse context. Dat boek is zo meesterlijk geschreven, dat je bijna… Het is geconstrueerd Vlaams, op de een of andere manier. Heel bijzonder. Ik heb zelf ook lang voor de radio gewerkt, en daar was ook een taalraadsman. Als je Nederlands niet goed was, dan kreeg je een opmerking, en een brief met een verbetering. Ook de uitspraak, bijvoorbeeld, moet dan juist zijn. Ik ben daarin ook een beetje groot geworden. Zo’n lijst is wel belangrijk, dat je een soort van standaard-Nederlands gebruikt. Ik ben zelf ook niet met dialect opgevoed. Anderzijds vind ik dat dialect wel heel bijzonder: je gebruikt een woordenschat die andere betekenissen heeft, en ik vind het heel spijtig als die verloren zouden gaan door standaard-Nederlands. In Nederland is men veel vroeger begonnen met het invoeren van standaard-Nederlands, terwijl dat in Vlaanderen pas in, ja, bij wijze van spreken in de jaren na de Eerste Wereldoorlog, is dat begonnen, maar echt doorgebroken is dat pas in de jaren zestig.’
‘In de verantwoording staat: “Een aantal minder relevante en door de tijd ingehaalde passages is geschrapt, kleine oneffenheden zijn weggewerkt.” Kun je een voorbeeld geven van wat jullie hebben weggeredigeerd?’
‘Ik denk in het geval van… er werd ook vaak over politiek gesproken, soms over heel lokale politieke gebeurtenissen. Die zijn dan voor zowel Vlaamse situaties als Nederlandse situaties geschrapt. Wat is er nog meer geschrapt? Als het ging over bepaalde televisieprogramma’s die nu totaal niet meer bekend zijn.’
In het voor mij tot nu toe onbekende Mechelen hebben we de historische binnenstad verlaten en komen in wat minder pittoresk gebied. Een straat met druk verkeer, een brug, de Leuvense Vaart, die in de jaren negentig is herdoopt in Kanaal Leuven-Dijle. Dit laterale kanaal is in de achttiende eeuw gegraven, zegt Thomas, omdat de handel in de stad toenam. Als bijkomend voordeel kon dankzij het kanaal de tolheffing op per schip over de Dijle vervoerde goederen worden ontlopen.
Aan de overkant van het water, op de hoek van de Hombeekse- en Brusselsesteenweg, bewonderen we het voormalige ouderlijk huis van Herman de Coninck, in lang vervlogen tijden tevens de boek- en papierhandel F. De Coninck-Deron, die door de ouders van Herman werd bestierd.
De oorspronkelijke winkelpui – afzonderlijke ramen met houten kozijnen en stenen vensterbanken, lichtreclame ‘Gazet van Mechelen’ op de gevel, kenmerkende schuin omhooglopende stangvormige deurkruk – is niets meer over. Een groot formaat glazen ruit tot op de grond verschaft nu vrij zicht op witte maquettes in wat een architectonische studio lijkt te zijn. Wel staat op het vensterglas groot te lezen:
HERMAN DE CONINCK
(Mechelen 21/02/1944 – Lissabon 22/05/1997)
Ook is op de stoep voor de voordeur, die zich op de afgeschuinde hoek van het pand bevindt, een bronzen gedenkplaat aangebracht.
Thomas dist enkele smakelijke anekdotes en feiten op over deze historische locatie: ‘Voor Herman, die al vrij jong kon lezen, was het boekenwinkeltje een zegen. Als kind verslond hij de jeugdboekenreeksen Pim Pandoer, Bob Evers en Arendsoog. Naarmate hij ouder werd en zijn interesse meer en meer uitging naar literatuur voor volwassenen, vooral van Vlaamse schrijvers, ondervond hij dat hij niet zomaar alles mocht lezen van zijn ouders. Het boekenwinkeltje stond bekend als een katholieke zaak. Bij de verkoop van boeken werd dan ook rekening gehouden met de adviezen van de katholieke Boekengids. De recensies – meestal door geestelijken geschreven – in de Boekengids waren in die tijd zeer bepalend voor de verkoop van een boek. Voor echt goede klanten werd er weleens een uitzondering gemaakt. Zij konden op bestelling boeken krijgen van schrijvers die op de zwarte lijst stonden, zoals Louis Paul Boon en Gerard Walschap. Zeer populair was ook de schelmenroman Ik, Jan Cremer uit 1964. Wanneer zulke boeken werden besteld, was het hoogtij voor broer en zus De Coninck. Hoewel Hermans moeder ervan overtuigd was dat ze de boeken op een plek buiten het bereik van de kinderen verstopte, wisten zij die maar al te goed te vinden. Tijdens de middagpauze zeiden ze haar dan dat zij voor de winkel zouden zorgen, zodat moeder kon gaan rusten. Dan konden zij van de verboden lectuur snoepen. Als een klant niet goed wist welk boek te kiezen, prees Herman gloedvol een pas verschenen boek aan. Zijn moeder gaf hem dan op zijn donder. Zij zag liever dat de “winkeldochters” eerst verkocht werden, de boeken die op de planken stof stonden te vergaren en geen koper vonden.’
Gerrit Komrij (1978): ‘De beste manier om ons van de tv te bevrijden is haar belachelijk te maken. We hoeven, te dien einde, haar programma’s slechts nauwkeurig te beschrijven: ze is zelf al belachelijk.’
‘De aloude rivaliteit tussen een boek lezen en tv kijken. Ben je het met Komrij eens, is de tv belachelijk?’
‘Tja, nou moet ik oppassen wat ik zeg, want ik werk voor de televisie… Da’s een moeilijke vraag. Als ik denk vanuit het standpunt van mensen van die tijd, die zien een soort teloorgang van het boek en van het lezen in het algemeen. Ik denk dat het altijd dezelfde lijn is die je kunt doortrekken naar nu. In de Vlaamse situatie is het al heel lang zo dat de openbare omroep altijd wel heeft ingezet op lezen. Er waren heel lang boekenprogramma’s. En dan, eind jaren tachtig, begin jaren negentig is bij ons de allereerste commerciële omroep gekomen, VTM, en dan is een beetje het sluipend gif binnengekomen van de formats die vanuit Amerika werden doorverkocht van spelletjesprogramma’s en allerlei… eh, ja, lagerecultuurprogramma’s, ik zal het zo zeggen. Het entertainmentgehalte is zeer hoog van veel programma’s. Het is altijd de vraag: kunnen we zelf kiezen om televisie te kijken of een boek te lezen? Ik vrees dat… ik weet niet wat het aandeel is van mensen die nog boeken lezen, laat staan poëzie. Het probleem is ook dat de media niet meer de opvoedende rol mag spelen. Dat is al een tijdje afgeschaft. In mijn opinie gaat veel te veel tijd naar dat scherm. Het scherm dat ook geen diepgang meer brengt, dat allemaal redelijk aan de oppervlakte blijft, waardoor dat de concentratie van mensen omlaag loopt om neer te gaan zitten en de moeite nemen en de concentratie om een boek van voor naar achter te lezen. Ik denk dat dat aandeel van mensen zeer klein is. En dat betreur ik wel, ja.’
‘De tijd die mensen aan het lezen van een boek besteden, heeft al vele jaren te lijden onder tv en smartphone en games, om een paar voorbeelden te noemen. Op lagere en middelbare scholen bestaan lesboeken niet of nauwelijks, alle kennisoverdracht verloopt via laptop en tablet. Wat vind jij van die ontwikkelingen?’
‘Ik word daar nu door mijn oudste dochter ook een beetje mee geconfronteerd. Voorlopig hebben ze wel nog cursussen en boeken, alhoewel er intussen ook al één vak – geschiedenis – volledig digitaal is. Daar worden geen boeken meer aangereikt. Ik zie dat evolueren naar generaties die niet meer gaan schrijven met de hand.’
‘Is dat erg, dat mensen niet meer met de hand schrijven?’
‘Ja, ik denk dat dat toch een soort van ander proces is. Hoe de gedachten een beweging brengt naar de hand om het weg te schrijven. Het handschrift heb ik altijd heel boeiend gevonden. Die beweging verandert naar het typen op een klavier, en ik kan mij voorstellen dat binnenkort dankzij spraakherkenning helemaal niet meer geschreven hoeft te worden. Dan spreek je het gewoon rechtstreeks in. Ik vind het heel dubbel: de huidige volledig gedigitaliseerde wereld, en hetgeen dat wij nog gekend hebben, dat boeken op papier uitgegeven werden. Ik weet niet hoe ik het ga moeten… Het is enerzijds het idee van: blijf je zitten in die oude wereld, of ga je een stukje mee in die nieuwe wereld? En dan op zoek gaan naar: wat zijn de voordelen? de uitdagingen? de positieve dingen in die nieuwe wereld? Wat ik mij kan voorstellen dat op de een of andere manier… Er blijven ook altijd jonge mensen die schrijven. Zelfs ziet je nog jonge mensen poëzie schrijven, dat is ongelofelijk. Ze doen dat natuurlijk meer op een andere manier, omdat ze nu ook andere platformen hebben om die poëzie te delen. Ze gebruiken ook andere vormen, digitale vormen. Op dat vlak denk ik dat jonge mensen weleens heel creatief kunnen zijn met de nieuwe middelen die ze hebben. Dus daar maak ik mij op zich geen zorgen over.’
Het voormalige woon / winkelpand is het slotstuk van onze literaire wandeling. Het is eindelijk opgehouden met regenen, zodat we de terugtocht door de fraaie binnenstad zonder hinderlijke paraplu’s boven ons hoofd kunnen aanvaarden. Terwijl Thomas links en rechts gebouwen aanwijst die wel en niet met Herman de Coninck te maken hebben, vuur ik mijn laatste vragen op hem af.
‘Een vraag over copyright en citaatrecht bij dit specifieke boek. Berust het copyright van de interviews bij Humo of bij de erven De Coninck?’
‘In dit geval bij de ervan De Coninck.’
‘Is het zo dat de nog levende schrijvers toestemming moeten geven voor herpublicatie van hun antwoorden? Hebben ze het recht om destijds gedane uitspraken aan te passen?’
‘Ja. Aanpassen weet ik niet, maar er is dus wel toestemming gevraagd aan de erven of aan de nog levende schrijvers zelf.’
‘Er was niemand die bezwaar maakte?’
‘Nee. We hadden gedacht dat Cees Nooteboom misschien bezwaar zou maken, omdat zijn interview zich afspeelt in de periode dat hij nog met Liesbeth List samen was. Het was de vraag of hij zou willen dat daar nog naar gerefereerd werd. Maar hij heeft er geen probleem van gemaakt.’
‘Wordt zo’n vraag rechtstreeks gesteld aan – in dit geval – aan Cees Nooteboom, of via de uitgeverij?’
‘Mensen met wie er rechtstreeks contact was, heb ik het zelf gevraagd. Bij Paul Snoek heb ik het aan zijn zoon gevraagd, en de rest is via de uitgeverij gegaan.’
Herman de Coninck over Ed Leeflang (1983): ‘Het onderstaande interview is geen interview. Het is een collage van flarden gesprekken, fragmenten uit brieven, en door Leeflang op ons verzoek gemaakte notities. Een reconstructie van een gesprek zoals het had kunnen gaan.’
‘Het interview met Leeflang is samengesteld uit tekst die niet tijdens één gesprek is ontstaan. Streefde De Coninck in zijn interviews naar de letterlijke weergave van het gesprek zoals zich dat had ontrold tussen hem en de geïnterviewde in kwestie? Of werd een interview naderhand nog bewerkt, gestileerd, aangepast aan de wens van vragensteller of bevraagde?’
‘Dat werd absoluut verknipt en geplakt. Het was zo: Herman en Piet gingen met zijn tweeën interviewen, en het was net de beginperiode van de bandrecorder. De interviews werden opgenomen. Er was eens een interview met een zangeres, Jo Leemans – ik weet niet of je ze kent – maar die… da’s grappig omdat ze dan beschrijven dat zij ook een eigen bandrecorder liet meelopen, om achteraf te kunnen vergelijken van als ze iets zouden typen wat zij niet gezegd had, dat ze dat zelf kon controleren. En het grappige is dat ze die informatie dan meenemen in hun inleiding van de interviews. Dus letterlijke dingen die zo gezegd werden, of als er een glas werd omgestoten, of stopwoorden, dat werd er allemaal in opgenomen.’
‘In Humo, destijds?’
‘Ja. Het werd opgenomen, dan kwamen ze op de redactie en werd het interview volledig uitgetypt, en dan werd er geknipt en geplakt, en een inleiding bij geschreven. Dat was meestal het werk van Herman.’
Herman de Coninck over uitgever Geert van Oorschot (1977): ‘Een boekhandelaar beklaagt zich erover dat hij van Van Oorschot altijd meer boeken bestelt dan hij eigenlijk zou willen, en zegt tot zijn winkeljuffrouw: als die meneer Van Oorschot komt, zeg hem dan dat ik niet thuis ben. Dat gebeurt dan ook, maar Van Oorschot heeft allang de boekhandelaar in zijn bureau bemerkt. Hij zegt: “Niet thuis? Ik zal hem wel vinden”, stormt naar binnen, bemerkt te laat een glazen deur, waar hij doorheen tuimelt, waarna hij met bebloed gezicht eerst zijn boeken verkoopt en zich dan pas laat verzorgen.’
‘In 1983 maakte De Coninck zich los van Humo om hoofdredacteur te worden van “zijn eigen literaire blaadje”, het Nieuw Wereldtijdschrift. Hoe zijn de navolgende veertien laatste jaren van zijn leven verlopen?’
‘Op journalistiek vlak?’
‘Ja, journalistiek vlak, of privé, of een combinatie daarvan.’
‘Op de eerste plaats is dat Nieuw Wereldtijdschrift ook een breuk geweest op relationeel vlak, want hij is dan gescheiden van zijn tweede vrouw. Al zijn tijd ging naar Nieuw Wereldtijdschrift. De reden waarom hij dat Nieuw Wereldtijdschrift heeft opgericht, is een beetje uit onvrede omdat hij te weinig schrijvers kon interviewen bij Humo. En hij wou zich volledig toeleggen op literatuur. Hij heeft dan een relatie gekregen met Kristien Hemmerechts: dus twee schrijvers onder één dak. Voor hem heeft dat een nieuwe wereld geopend, omdat hij vanaf dat moment ook zijn internationale… zijn wereld werd ook groter omdat Kristien Hemmerechts naar schrijversbijeenkomsten in Amerika ging, in Zuid-Afrika enzovoort, en dat had Herman de Coninck nog nooit gedaan. Dat Nieuw Wereldtijdschrift betekende de literaire wereld niet alleen onder de kerktoren, maar ook echt internationale stukken binnenbrengen van gerenommeerde schrijvers als Brodsky, Breytenbach, noem maar op. Voor hem ging er toen een heel andere literaire wereld open. Ik denk dat je dat terugziet in zijn poëzie, die dan ook meer over het reizen gaan.’
‘Het algehele verloop van Hermans leven kan de geïnteresseerde lezer natuurlijk ook in de biografie lezen die jij over hem hebt geschreven. Hoe heet die biografie?’
‘Toen met een lijst van nu errond. Ik heb een nieuwe lijst errond gezet, rond het verleden van De Coninck. Die titel komt uit een van zijn gedichten. Ik kan natuurlijk niet zijn hele leven in een boek vatten, dus er valt nog veel buiten de lijst waarover niet geschreven is. Er waren ook veel verhalen waar ik niet over kon schrijven. Die vallen er dan ook een stukje buiten. Wat de lezer te zien krijgt is eigenlijk wat ik in de lijst plaats.’
‘Waar je niet over kon schrijven, had dat met privéomstandigheden te maken?’
‘Dat had vooral met privéomstandigheden te maken, ja. Sommige mensen wilden niet dat daarover geschreven werd. Omdat de context van toen en de context waar ze nu in leven is veranderd. Ik vind dat je een wederzijds respect moet hebben naar de mensen over wie je schrijft.’
‘Dat ben ik met je eens. Wil je nog iets vertellen over jouw huidige werk?’
‘Ik werk op een zijproject van het zeer omvangrijke archief van de VRT. De omroep is al in de jaren dertig met radio begonnen, televisie kwam daar in 1953 bij. Heel veel van dat materiaal heeft jarenlang in een kelder gelegen, is nooit meer herbeluisterd geweest. In sommige gevallen weten we zelfs niet meer wat erop staat. Rond 2008 is er een grootschalig digitaliseringsproject opgericht. Heel veel van dat materiaal is aan de tand des tijds blootgesteld, dus als we dat nog zouden willen herbeluisteren in de toekomst, moest dat gedigitaliseerd worden. Daarom is dat project opgestart, vroeger dan de BBC bijvoorbeeld. We zijn al heel ver met de digitalisering van alle materiaal, en ik heb een groot deel van de collectie van de jaren dertig tot vijftig geannoteerd.’
‘Radio, bedoel je dan?’
‘Radiomateriaal vooral, ja. En in het verleden heb ik ook materiaal uit de jaren zestig van de televisie gedaan. Nu ben ik bezig met materiaal van de jaren zestig tot de jaren negentig. En ik spits mij vooral toe op cultuur en literatuur.’
‘Bekijk en beluister jij al die programma’s?’
‘Ja, ten behoeve van gegevens om te kunnen omschrijven wie of wat er aan het woord is en wat er allemaal verteld wordt.’
‘En is jullie archief al doorzoekbaar online?’
‘Er bestaat nu een platform waar een groot gedeelte doorzoekbaar is, tekstueel dan. Wat ik daarnaast doe is werken voor het onderwijs, daar is ook een platform voor opgericht waar beeld en geluid op staat, dat ze kunnen gebruiken in de lessen. Aan de hand van de leerplannen en de verschillende vakken wordt er beeld- of audiomateriaal gezocht. Ik heb dat voornamelijk gedaan ten behoeve van de vakken Nederlands en Literatuur en cultuur. En omdat ik ook filosoof van opleiding ben, zit ik ook nog in een ethische commissie van de VRT. Dat gaat vooral in het geval er ethische bezwaren zijn over bepaalde programma’s. Dan wordt daarover gediscussieerd.’
‘We hebben het gehad over Onder literatoren, we hebben het gehad over jouw biografie van Herman de Coninck. Zit er al een volgend boek in de pen?’
‘Een boek concreet nog niet, wel verschillende ideeën. Waar ik al een tijdje mee bezig ben, is een poëzie van Mechelen. Omdat er best veel dichters Mechelen gepasseerd zijn, of die hier wonen of over Mechelen geschreven hebben, die wil ik graag in een boekje samenbrengen. Dat gaat dus van Victor Hugo en Baudelaire die hier in de negentiende eeuw een tijdje geresideerd hebben tot de hedendaagse dichters, denk maar aan Mark van Tongele. Die is eigenlijk niet bekend in Nederland, maar toch een hele goeie dichter. Of jonge dichters als Dominique de Groen. Er is ook een dichterscollectief in Mechelen dat heel goed is. Dat alles wil ik in dat boek samenbrengen.’
‘Schrijf jij zelf ook gedichten?’
‘Ik schrijf ook poëzie, ja.’
‘Sta jij straks ook in dat boek?’
‘Dat weet ik nog niet. Ik heb een cursus gevolgd in Utrecht, bij Ingmar Heytze, en de afgelopen drie jaar bij Lies Van Gasse in Lier, maar ik heb dus nog niks zelf gepubliceerd op het vlak van poëzie. Ik zou wel willen, maar poëzie is toch nog iets anders dan een biografie of een bloemlezing. Voorlopig moet ik er nog tijd in steken, om iets deftig bij mekaar te schrijven of om een bundel samen te stellen. Met de biografie van De Coninck ben ik zo’n tien jaar bezig geweest. Dat is een enorm zware opdracht geweest: dat heeft toch wel een impact op je gezin en je leven. Dus ik heb mij voorgenomen om toch niet meer zo’n zwaar project op mij te nemen. Die poëzie is iets wat ik heel geleidelijk aan doe. Om de tijd schrijf ik een keer iets op Mechelen Blogt: dan behandel ik een dichter, en de bedoeling is dan dat ik die stukken op het einde allemaal kan samenbundelen.’
‘Dat is een soortgelijk idee wat ikzelf met deze reeks vraaggesprekken doe.’
‘Ja, inderdaad. dat maakt het ook haalbaarder. Niet te veel druk.’
‘Even onder literatoren: welk boek heb jij stuk gelezen, welke schrijver bewonder jij?’
‘Het eerste dat mij in het hoofd springt, is De toverberg van Thomas Mann. Over een man die in het sanatorium op bezoek gaat bij zijn broer, niet de intentie heeft om daar te blijven maar uiteindelijk zeven jaar blijft. Het schitterende is dat het boek ook een bespiegeling over de tijd is: die is ook weergegeven in de hoofdstukken. Voor de zeven jaren zijn er zeven hoofdstukken, en het ene hoofdstuk is iets langer dan het andere, waardoor je binnen de leeservaring de lengte van het jaar bij wijze van spreken voelt. En zo zit dat boek vol geniale zaken. Dat vind ik een fantastisch boek. Het stenen vlot van Jose Saramago vond ik ook schitterend. Da’s een fantasie over het Iberisch schiereiland. Op een bepaald moment barsten de Pyreneeën open, en dan begint het land als een soort van vlot te drijven in de oceaan. Als ik zo mijn boekenkast afkijk…’
‘Jij bent filosoof, kun je misschien ook een favoriete filosoof noemen?’
‘Gilles Deleuze. Mille Plateaux heeft hij ooit geschreven. Hij wordt onderverdeeld bij de postmoderne denkers. Hij gaat in op film, allerlei vormen van cultuur, geologie, om op zoek te gaan naar nieuwe concepten en nieuwe beelden die hij kan gebruiken voor zijn overdenkingen. Hij heeft ook lange tijd met een psychoanalist samengewerkt, Félix Guattari, en zij hebben veel boeken samen geschreven.’
Alsof het zo is uitgestippeld, bereiken we op dit moment via de Veemarkt weer het huis waar Thomas met vrouw en dochters woont. De literaire wandeling heeft ons langs interessante plekken gevoerd, waarover interessante verhalen zijn verteld. Mijn schoenen en sokken zijn doorweekt, maar daar was ik op voorbereid: ik trek een droog paar sokken en schoenen aan en loop mee naar Thomas’ werkkamer, waar ik ondanks het sombere weer en de spaarzame lichtinval een paar geslaagde foto’s maak.
Niet veel later, als ik in de auto zit op weg naar Nederland, regent het weer. De vertellingen over Herman en zijn levensloop spelen me door het hoofd. De aanhoudende regen – met daarstraks even een opklaring – is eigenlijk een heel passend weertype voor de thema’s en onderwerpen die ik vanmiddag heb horen langskomen: streng katholieke jeugd, ontworsteling aan ouderlijk gezag, Lachen tot je zwart ziet, het fatale ongeluk waarbij hij zijn eerste vrouw verloor, interviews voor Humo, verstokte roker, zware drinker, nachtelijke werker, het Wereldtijdschrift, voortijdige dood in Lissabon. De ruitenwisser veegt tranen van de voorruit. Conincksdruppels.
Mechelen, oktober 2022
In enkele passages waar Thomas Eyskens aan het woord is, citeer ik uit zijn boek Er is niets te zien en dat moet je zien. Een literaire wandeling door Mechelen in de voetsporen van Herman de Coninck, een gezamenlijk project van poëzieCentrum
en De Arbeiderspers, 2014.
Onder literatoren is een serie vraaggesprekken met schrijvers over hun recent verschenen roman, biografie, dichtbundel, over hun oeuvre of anderszins. De vraaggesprekken worden omgewerkt naar een gestileerde dialoog tussen interviewer en auteur, een gesprek dat plaatsvindt op een locatie uit het boek vanwaaruit het door de auteur opgeroepen narratief besproken wordt.
Tussen 1970 en 1983 was Herman de Coninck redacteur van het Vlaamse weekblad Humo. Gedurende die dertien jaar maakte hij – veelal samen met Piet Piryns – honderden interviews met tal van persoonlijkheden uit de cultuur, sport en politiek. Deze nieuwe uitgave Onder literatoren van Thomas Eyskens en Piet Piryns is een selectie van de beste schrijversinterviews uit de hele Humo-periode.