We hebben afgesproken op de Feira da Ladra, de zogeheten Dievenmarkt. Deze vlooienmarkt in Lissabon is wijd en zijd bekend, het is de oudste markt in zijn soort in Portugal: sinds 1882 worden kraampjes met tweedehands spullen opgebouwd in Campo de Santa Clara, een grillig gevormde kring van straatjes die tezamen onder meer het marktgebouw Mercado de Santa Clara en de Santa Engrácia-kerk omsluiten. Op de marktdagen, dinsdag en zaterdag, is het hier een gekrioel van jewelste: marktkooplui, locals, toeristen, bedelaars, zakkenrollers. Mensen van allerlei slag. Het heet de Dievenmarkt vanwege de bewering dat je je gestolen eigendommen hier met redelijke kans van slagen kan terugvinden. Maar voor hetzelfde geld kan je op de markt ook slachtoffer worden van dieven. Eén moment van onoplettendheid, en je zakken kunnen zomaar worden gerold.
Ik heb weinig te vrezen: veel contant geld heb ik niet bij me, het enige van waarde is mijn camera. Die bevindt zich in een merkloze, grijze fototas die – anders dan bij veel toeristen met hun Canon-, Nikon- en andere merkaanduidingen – nauwelijks de aandacht trekt. Met opzet ben ik ruim voor de afgesproken tijd op de markt aanwezig. Het is mijn eerste keer hier, en ik wil graag ongestoord de sfeer opsnuiven. Nog een halfuurtje voordat ik met schrijver Gert-Jan van den Bemd op een terrasje plaatsneem om over zijn roman te praten. Die speelt zich voor een deel hier af, op deze beroemde vlooienmarkt, waar zo ongeveer alles te koop wordt aangeboden: huisraad, kleding, gereedschappen, boeken, oude ansichten en foto’s, toeristische prullaria en verder alles wat weg moet.
Op straat heeft een koopman kunstig gemaakt aardewerk uitgestald: borden in de vorm van een blad met een gestileerd nervenstelsel, borden in de vorm van een ananas en een koolblad en een vis, een bord dat in feite al gevuld is (met een grote aardbeientaart), een bord met hoge rand waartegen rechtopstaande maiskolven lijken te leunen. Een naburige markttafel buigt lichtelijk door onder oude radio’s, platenspelers en andere verouderde hifi-apparatuur, bij een andere kraam worden pikante tijdschriften en speelgoedautootjes aangeboden. Er zijn verscheidene kunstig beschilderde paspoppen die als uithangbord dienen voor een kraam met kleding. Op de straatstenen links daarvan is een grote doek neergelegd met daarop blauw-witte geglazuurde tegels (ofwel met Moorse motieven ofwel met zeevaarttaferelen: galjoenen met bolle zeilen), ernaast een uitstaltafel met een marktkoopman die mij er moeiteloos als toerist uitpikt en me een strooien hoed wil aansmeren. Als ik nee schud, probeert hij een keukenplankje met de obligate Galo de Barcelos, de Portugese haan, aan me te slijten. Met een vriendelijke lach loop ik zijn kraampje voorbij.
Opvallend op deze markt is een overvloed aan religieuze artefacten: crucifixen, ingelijste schilderijen van getonsuurde monniken, beeltenissen van heiligen inclusief Madre Maria, nu eens met neergeslagen, dan weer met opgeheven ogen en devoot gevouwen handen, van kerken en van de heer Jezus zelve — klassiek uitgevoerd in bas-reliëf op koperen plaketten, in emaille, op textiel, keramiek, buttons, broches, of juist als modern kunstwerk.
Verderop stikt het van de nep-Vuittons, goedkope kopieën van bekende parfums, leren tassen, miniatuurkermispaardjes, voetbal-T-shirts, muziekinstrumenten, Afrikaanse maskers, sleutels in alle soorten en maten, dartborden, elpees, oude fotocamera’s (even van dichtbij bekijken, interessant!), riemen, stropdassen, afgetrapte schoenen, houten kistjes met ingelegd ivoor, glas en porselein, Mont Martre-achtige schilderijen, koperwaren, spiegels, kinderpoppen, oude horloges, kerstmannen, huisnummerbordjes, überkitsch-barokke beeldjes van danseressen in zwierige flamencojurken, en minder oogstrelende spullen als keukenmixers, strijkijzers, lampenkappen, bromfietshelmen en bananendozen vol met snuisterijen en ondefinieerbare troep.
Bij het gewaarworden van deze santenkraam dringt zich de vergelijking met ‘onze’ Vrijmarkt aan me op, alleen is deze Lissabonse variant overweldigender. Naast alle visuele indrukken is het enorm lawaaierig: iedereen praat, roept, schreeuwt door elkaar. Oordoppen of anders een muziekje op je koptelefoon is wel zo comfortabel. Ook geuren zijn er in overvloed: gebraden gevogelte, oksellucht, olijven, zweetvoeten, penetrante deodorant en een vleug zilte zeelucht dringen zich in een en dezelfde minuut aan je op. Wie niet van drukte houdt, blijve hier weg: aan ongewenste (en soms gewenste) aanrakingen kan je hier niet ontsnappen.
Wanneer ik genoeg heb gezien, wring ik me langs een paar hinderlijk midden op het nauwe straatje opeengepakte manspersonen (oksellucht), tik een jongedame op de schouder of ik mag passeren (niet onwelriekende parfum), schop baldadig naar een verfomfaaide duif en begeef me dan richting het terrasje waar ik mijn afspraak al op me zie zitten wachten. Ik stel me vanuit de verte voor dat hij me toe zal roepen: ‘What took you so long?’, maar Gert-Jan staat op en schudt me glimlachend de hand. Na de gebruikelijke plichtplegingen en beleefdheden staan intussen twee espresso’s voor onze neus. Ik maak mijn hoofd vrij van de drukke taferelen op de markt en stel mijn eerste vraag.
‘In mei 2022 verscheen jouw roman Branco & Julia. Hoe zou jij dat boek in één woord typeren?’
‘In één woord? Dat is moeilijk. Het is eigenlijk een liefdesverhaal. Maar dat is wat kort door de bocht door het gebrek aan woorden. Het is een liefdesverhaal, maar het gaat vooral over de tragiek van het gebrek aan liefde en wat dat teweegbrengt.’
‘Tijdens de boekpresentatie bij de Bredase boekhandel Hollaers & Van Kemenade werd je geïnterviewd door Liliane Waanders. Ze vroeg je onder meer: wanneer ben je schrijver? Wanneer ben je dat volgens jou?’
‘Thomas Verbogt zegt in een documentaire van Het uur van de wolf: “Ik begon te schrijven toen ik drie was.” Ik krijg die vraag wel vaker, en dan kom ik met 1993, toen mijn eerste publicatie verscheen. Maar eigenlijk klopt het wel wat Verbogt zegt: zodra je begint te krassen met een pen of een stift of een potlood, ben je in feite aan het schrijven, want dat is al een poging om met woorden je gedachten te vangen. Als kind ben je natuurlijk aan het imiteren, maar zodra je een beetje kunt schrijven, begin je al gedachten, emoties en indrukken te verwerken in woorden op papier. Maar ik vind niet dat je dan al schrijver bent. Je bent dan aan het schrijven. Dat is wat anders. Ik denk dat je schrijver bent als je een onbedwingbare drang voelt om te schrijven. Dat heeft vooral te maken met passie, en niet zozeer met publiceren. Iemand die nooit gepubliceerd heeft, kan zich toch schrijver noemen. Het was niet zo, nadat ik mijn eerste verhaal had gepubliceerd, dat ik dacht: nu ben ik schrijver. Nee. Dat voelde ik me al veel eerder. Maar toen had ik wel iets op papier staan dat ik aan anderen kon laten zien. Het heeft met gedrevenheid te maken; de behoefte om – in mijn geval – elke dag te schrijven. Als ik dat niet kan, of mag, of als het niet uitkomt, voel ik me niet goed. “Schrijver” is een label dat je ergens gepassioneerd mee bezig bent. Net als met fotografie: iemand is een fotograaf als hij met passie fotografeert. Niet omdat hij de fotovakschool heeft gedaan, of de kunstacademie, maar dat hij met zijn camera op pad gaat, of in de tuin blijft zitten, dat kan ook, maar in elk geval gedreven met het maken van foto’s bezig is.’
‘Dat is kort gezegd dus de voorwaarde om iemand dat label toe te kennen?’
‘Ja. De mate waarin die passie tot uiting komt, is moeilijk te definiëren, maar… Het is een soort levensbehoefte. Voor mij geldt dat wel. Het is een manier van leven. Niet zozeer het schrijven zelf, maar ook het kijken, het observeren, dat hoort er ook bij. Dat is mijn voedingsbodem. Als ik dat niet doe, heb ik ook geen materiaal om over te schrijven.’
‘Kun jij je dat moment herinneren, dat je bij jezelf dacht: Ja, ik voel me eigenlijk wel schrijver?’
‘Mijn eerste roman heb ik uitgereikt aan mijn docent van de middelbare school. Hij was iemand die in de vierde klas mijn talent opmerkte — zo noem ik het dan maar, al klinkt dat een beetje ijdel… We moesten een opstel schrijven, daar mochten we in de klas aan werken en we zouden het aan het eind van het uur inleveren. De les erna kwamen we weer in de klas en toen begon hij mijn opstel voor te lezen. Ik kreeg een rood hoofd van schaamte, en de leraar zei tegen de klas: “Zó moet het!” Zonder mijn naam te noemen. “Wie heeft dat geschreven?” werd er geroepen, en mijn rooie kop gaf het antwoord al. Na de les vroeg hij of ik nog meer had geschreven. Ik zei dat ik thuis nog wel verhalen had liggen. Hij wilde die graag zien. Hij heeft ze gekopieerd zonder mijn toestemming, en uitgedeeld aan zijn collega’s. Dat vond ik raar, maar ook wel mooi dat hij dat deed. Ik voelde me toch wel vereerd. Door docenten die ik kende werd ik aangesproken: “Jij moet daarmee doorgaan”, enzovoort. Dat was voor mij wel het punt dat ik dacht: Misschien moet ik hier wel iets meer mee doen dan alleen maar voor mezelf.’
‘En heb je dat ook gedaan?’
‘Dat heb ik ook gedaan, ja.’
‘Ben je altijd schrijver geweest?’
‘Nee, nee. Toen ik van de middelbare school af kwam wilde ik naar de kunstacademie. Mijn ouders vonden dat geen goed idee. Zij zeiden: “Dat kun je nu wel doen, maar dan krijg je later een baan waar je echt geen rooie rotcent mee verdient.” Zo zeiden ze het niet, maar daar kwam het wel op neer.’
‘Het is net alsof ik mezelf mijn eigen verhaal hoor vertellen.’
‘Zij zeiden: “Waarom ga je niet eerst een vak leren?” Dat heb ik gedaan, ik ben de natuurwetenschappelijke kant opgegaan. Ik ben wetenschappelijk onderzoeker geworden op de Erasmus Universiteit, en dat heb ik twintig jaar gedaan. Twintig jaar onderzoek naar kanker en osteoporose. Ik ben daarop gepromoveerd met een proefschrift naar de werking van oestrogeen en vitamine D. Dat zijn alle twee hormonen. Vitamine D zit in voeding, maar dat maak je ook zelf aan, uit cholesterol en zonlicht. Die stoffen hebben beide effect op de groei van cellen – ook kankercellen – en met de manipulatie van het molecuul kan je de effecten sturen. Je kan ze inzetten als remmer van tumoren. Ik heb allerlei stoffen getest die uit de farmaceutische industrie komen, om te kijken wat voor effecten die hadden op celgroei. Daar is een proefschrift uit voortgekomen. Vervolgens heb ik nog zes jaar als postdoc gewerkt op verschillende afdelingen, en in 2007 heb ik alsnog mijn diploma aan de kunstacademie gehaald. In het laatste jaar van mijn studie ben ik naar de raad van bestuur gegaan om te kijken of ik een oplossing kon vinden voor mijn dilemma: ik wilde het onderzoek met het kunstenaarschap combineren. Als wetenschapper kan je niet parttime onderzoek doen. De toenmalige voorzitter van de raad van bestuur zei daarop: “Je komt als geroepen. Zag je die vrouw zojuist naar buiten gaan? Dat was het hoofd van Communicatie,” zei hij. “Wij zoeken iemand die een boek kan maken over veertig jaar medische faculteit. En jij kent de medische faculteit heel goed, daar werk je al heel lang, én je bent kunstzinnig. Jij bent de ideale kandidaat.” En zonder mijn antwoord af te wachten, pakt hij de telefoon en belt een nummer: “Ik zit hier met iemand, dat is precies degene die we moeten hebben. Ik stuur hem nu naar je toe.” Dus ik naar die vrouw die ik net naar buiten had zien lopen.
“Wat leuk dat jij dat boek gaat maken!” zei ze.
“Nou ja, ik weet het niet hoor. Ik kom hier voor een verkennend gesprek…”
“Ja, maar… Dit is ideaal, we hebben weinig tijd te verliezen.”
Want het was toen april, en in oktober moest het boek klaar zijn. Er was nog niks gedaan! Er moesten foto’s uit allerlei archieven worden opgeduikeld — het moest een fotoboek worden, niet historisch verantwoord, maar kunstzinnig, een koffietafelboek waar je graag doorheen bladert en waarin je fascinerende foto’s ziet van allerlei aspecten van de faculteit: portretten, onderzoeksfoto’s, architectuur, van alles.’
‘Wel een leuk project!’
‘Ja, geweldig, maar ook slopend, omdat er nog niks was gedaan. Ik moest al die archieven in, thuis bij mensen van de universiteit, overal lag wel wat. Er was een fotografische dienst… Kortom, vijftigduizend negatieven heb ik zitten bekijken, daar werd je helemaal gek van. Ik ben zes kilo afgevallen door die toestand daar, en het boek ging op het laatst nog bijna de mist in door een of andere bug in het bestand dat naar de drukker gaat. Dus heb ik midden in de nacht zitten klooien bij de drukkerij in Rotterdam en het kwam uiteindelijk in orde. Het boek was zogezegd nog nat van de inkt toen het binnenkwam bij De Doelen, want daar was een groot symposium met bijna duizend mensen. Iedereen die daar kwam, kreeg dat boek. In een oplage van vijfduizend.’
‘Dat zijn in feite prestigeprojecten.’
‘Ja, dat was het. Veertig jaar medische faculteit moest dik gevierd worden. Toen was er nog geld voor dat soort zaken. Daarna zou ik naar mijn onderzoeksafdeling teruggaan om weer laboratoriumonderzoek te doen. Toen begon ik te twijfelen. Die vrouw van Communicatie zei toen: “Zou jij het wat vinden om hier wetenschapsjournalist te worden? Dat kan parttime.” Daar moest ik toch even over nadenken, want dat zou betekenen dat ik definitief uit de onderzoekswereld zou vertrekken. Dat heb ik toch gedaan en ik ben nog zestien jaar als wetenschapsjournalist werkzaam geweest. In vaste dienst, eerst vier dagen in de week, daarna drie. De dagen dat ik niet werkte, was ik in mijn atelier bezig met schrijven, en dat is steeds belangrijker geworden. Pas in januari 2021 ben ik gestopt met die baan, en ben ik fulltime schrijver geworden.’
‘Als je het over toewijding hebt… Jij bent daar het levende voorbeeld van!’
‘Ja, maar het was ook wel een lastige keuze. Ik heb niet zozeer spijt van… Nou, ik heb nergens spijt van, maar wat ik af en toe mis is het laboratoriumwerk. Het onderzoek dat bij schrijven hoort, wat jij ook doet, bibliotheken in duiken en speuren naar manuscripten, echt de diepte in gaan, dat vind ik fascinerend.’
‘Dat is toch de onderzoeker in jou.’
‘Ja, dat vind ik zo mooi! Dat je laboratoriumexperimenten kan uitvoeren die heel abstract zijn, waar je van tevoren goed over moet nadenken — want het zijn heel kostbare experimenten. De resultaten moet je een paar keer herhalen, om te bewijzen dat het waar is. Heel veel leeswerk, peerreviews, zien collega’s het ook op deze manier of juist niet, hoe komt dat… Dat allemaal ontrafelen, dat vind ik geweldig. Dat mis ik heel af en toe nog weleens, hoor. Ook het sfeertje van werken met onderzoekers die allemaal die obsessie hebben, en congressen waar je ook internationale geestverwanten treft… Schrijven is toch wel heel erg solistisch.’
‘Ja, dat is zo. Maar wat dat onderzoeken betreft – daar komen we zo over te spreken met betrekking tot je huidige roman – wanneer je een historische roman schrijft waarvan je wilt dat die ook op ware gebeurtenissen is gebaseerd, dan kun je je borst natmaken.’
‘Zo zwaar historisch verantwoord zoals jij bezig bent, dat heb ik nooit gedaan. Ik weet ook niet of ik daar het geduld voor heb. Ik heb wel uithoudingsvermogen, maar om héél lang research te doen, zoals jij met je historische roman hebt gedaan… ik weet niet of ik dat vol kan houden. Dat is volgens mij best pittig.’
‘En, laten we eerlijk zijn: dat moet je ook financieel kunnen volhouden.’
‘Ook dat. Dus: research vind ik zeker leuk, maar het belangrijkste vind ik het schrijven. Het ombouwen naar een roman. Hoewel, een kort verhaal gebaseerd op research lijkt me wel een uitdaging. Dan kun je je beperken tot een klein onderwerp dat te overzien is. Dan hoef je niet heel ver de diepte in. Maar zo’n onderwerp dat jij aankaart, dat is zo complex, daarvan voel ik dat ik dat niet red binnen een paar jaar.’
‘Nou ja, ik ook niet.’
‘En eigenlijk geeft dat ook niets, mits je de financiële mogelijkheden en de tijd hebt. Wat daar wel fijn aan is: je wordt op jouw terrein een expert, dan word je internationaal erkend. Dat punt heb ik zelf nooit bereikt, hoor, daar ben ik te kort voor in het veld actief geweest.’
‘De Portugese couleur locale van jouw roman Branco & Julia is overtuigend, overigens zonder dat je onmiskenbare aspecten van Lissabon noemt. Waarom speelt het verhaal zich juist hier in Lissabon af?’
‘De realiteit is dat ik het oorspronkelijke materiaal, de foto’s, op internet heb gekocht. Maar dat is natuurlijk een non-romantische omgeving. Als ik dat zou gebruiken in een roman, iemand die op internet gaat bieden en anoniem dingen koopt, is dat niet pakkend. Dat aspect heb ik verplaatst naar een fysieke rommelmarkt. Ik was al eerder in Lissabon geweest en had daar veel research gedaan voor een ander verhaal. De bestaande rommelmarkt hier spreekt tot de verbeelding, en ik dacht: Dat kan ik ooit gebruiken. Bij het schrijven van deze roman kwam dat weer op mijn pad en toen was het mij duidelijk: in het verhaal liggen die foto’s gewoon dáár! En dan verwerk ik dat gegeven zodanig dat Branco en Julia op die markt op die ene foto stuiten en is er ook meteen een conflict waarmee ze verder moeten. Je ziet het, het is een heel schilderachtige omgeving, ook een beetje tragisch. Ik word altijd een beetje weemoedig van rommelmarkten, omdat je echt in contact wordt gebracht met de vergankelijkheid van het leven. Je ziet spullen van andere mensen, eigendommen die door hun nabestaanden de deur uit zijn gedaan, opgekocht door opkopers. Dat ligt daar te grabbel, iets wat die mensen met veel liefde en passie hebben verzameld. Wat de gek ervoor geeft, voor dat bedragje gaat het weg. Dat maakt me wel een beetje treurig. Maar het is wel een heel fijne omgeving om in een boek te verwerken.’
‘Het maakt je treurig, maar trekt je tegelijk aan?’
‘Ja, dat heb ik ook met kerkhoven. Ik kom heel graag op begraafplaatsen, vanwege dat dubbele gevoel. De confrontatie met de eindigheid van het leven, de tragiek van jonge mensen die gestorven zijn, kleine kinderen soms zelfs, bekende mensen van wie je weet hoe ze aan hun eind zijn gekomen. Dat fascineert mij. Je ziet die levens voor je, of je fantaseert erover, je kan er verhalen bij bedenken. Ook in het buitenland bezoek ik altijd kerkhoven.’
‘Misschien alleen al vanwege de monumentale praalgraven.’
‘Zeker! Père-Lachaise natuurlijk, maar in Branco & Julia zit ook een scène die uit de realiteit komt, want ik heb daadwerkelijk op het kerkhof gelopen waar de urnen van Yvette en Lucky zijn bijgezet. Dat is naar de realiteit geschreven. Gek eigenlijk, hè: we hebben geen monumenten voor de aanvang van het leven – er staat weliswaar soms een ooievaar in een tuin –, maar overlijden is heel zichtbaar, met begraafplaatsen die vaak opgetuigd zijn met monumenten met treurige boodschappen erop.’
‘Hooguit heb je als blijvende herinnering aan een geboorte een plaquette of opschrift op het geboortehuis, bijvoorbeeld in het geval van Mozart.’
‘Ja, dat wel. Dat zijn altijd bekende mensen, maar je ziet nooit een bordje met “Hier werd Piet Jansen geboren, hij werd metselaar”, of zoiets.’
‘Los van wat je net hebt verteld, heeft Lissabon voor jou een bijzondere betekenis? Had het verhaal zich ook op een andere plek kunnen afspelen?’
‘Wel een andere plek, maar niet iedere andere plek. Het Vossenplein in Brussel had ook gekund. Een bepaald gevoel moet wel kloppen. Ik weet bijvoorbeeld niet of het Waterlooplein in aanmerking zou zijn gekomen. Ik denk dat daar de ambiance toch anders is.’
‘Moet jij er zelf een binding mee hebben?’
‘Ja. Het moet wel gevoelsmatig kloppen. Ook de types: Branco en Julia moeten thuis zijn op die specifieke markt. Ik heb geprobeerd me in te beelden hoe zij eruitzien, wat ze doen. Ik heb ze ook als karakter omgebogen zodat ze kloppen bij de Feira da Ladra. Ze zijn toegeschreven naar Lissabon.’
‘Ken jij Lissabon, ik bedoel verder dan dat je hier op vakantie bent geweest?’
‘Verder niet, nee. Maar ik heb hier heel uitgebreid rondgezwalkt en gefotografeerd, aantekeningen gemaakt. Met voorbedachten rade: hier ga ik een scène schrijven die óf in een verhaal belandt, óf in een roman. Veel mensen zullen wel over zo’n stad denken: Eén keer en daarna nooit meer, maar ik heb hier heel goed rondgekeken, meteen met de gedachte dat ik bepaalde locaties wilde gebruiken. Daarna pas zijn die foto’s op mijn pad gekomen. Dus die twee elementen kon ik mooi combineren.’
Gert-Jan gebaart in de richting van een pittoresk uitziend straatje. Of ik zin heb om even met hem over de markt te struinen? Even later lopen we over de met verraderlijk hobbelige klinkers geplaveide straat. Het is het mooiste gedeelte van de markt, dat viel me zo-even ook al op. De zon werpt lange schaduwen langs het middeleeuwse pleisterwerk, langs de muur groeit een schitterende bougainville. Voordat we ook maar een blik op de koopwaren hebben kunnen werpen, is er tumult: een schrille kreet, gevloek, vallend koperwerk. Een smoezelige jongen rent weg bij een groepje mensen, van wie iemand met heftige armgebaren achter hem aan wil gaan. Maar hij is te langzaam; de schooier is al uit het zicht verdwenen. Gert-Jan kijkt me aan met de blik van de ervaren reiziger en deelt me ten overvloede mee dat we getuige zijn geweest van diefstal. Met een beetje geluk vindt de eigenaar van de gerolde portemonnee die op deze markt weer terug — leeg, uiteraard. Ik neem me voor om wat zich zojuist heeft afgespeeld, te verwerken in het vraaggesprek. Net zoals Gert-Jan dat met zijn roman heeft gedaan.
[Julia]
‘Aan het tafeltje schuin voor me zat een man. Hij droeg versleten kleren en een ouderwetse hoed. Hij zag eruit als een handelaar die net als ik even tijd nam voor een kopje koffie. Zijn hand rustte op een in leer gebonden boekje dat er eigenlijk veel te luxe uitzag voor zo’n armoedzaaier.’
[Branco]
‘Als ik haar zou moeten omschrijven, bijvoorbeeld bij de politie omdat ze zich schuldig had gemaakt aan diefstal, wat ik me bij haar goed kon voorstellen, dan zou ik zeggen: alternatief. […] Een hippie, zouden ze vroeger zeggen. Kortom, niet mijn type.’
‘Branco en Julia zijn twee nogal tegengestelde karakters,’ zeg ik, terwijl we ons dieper tussen de oude muren begeven. ‘Eerst is er onderling wantrouwen, maar gaandeweg groeit het vertrouwen en is er zelfs wederzijds respect, misschien wel genegenheid. De schrijfwijze van & in de titel, die ampersand, doet denken aan een liefdesrelatie. Heb je dat tijdens het schrijven overwogen, dat Branco en Julia elkaar zouden “vinden”?’
‘Ja, dat heb ik wel overwogen. Ik heb dat soort passages ook geschreven, maar ik vond dat geen goeie ontwikkeling, ook niet passend binnen hun karakters. Daar ging het voor mijn gevoel de verkeerde kant op. Ik ben niet de enige die dat vindt, want John Vervoort, recensent van De Standaard der Letteren, schreef dat ik godzijdank niet die kant was opgegaan. Hij was er blij mee dat ik niet in die valkuil was gelopen. Maar er was dus even de gedachte om dat wel te doen. Er is een soort verlangen bij Branco, hij is een eenzame man, gefrustreerd, altijd teleurgesteld in de liefde. Ondanks zijn gevoelens heeft hij genoegen genomen met een ander soort verhouding. Julia heeft er ook vrede mee dat zij zo’n soort band hebben. Hij faciliteert haar meer, denk ik, en dat geeft hem voldoening. Maar goed, ik heb die richting van een liefdesrelatie wel getest, dat doe ik wel meer natuurlijk. Dat is het mooie van schrijven: dat je personages het schrijfproces gaan overnemen en dat je wordt gestuurd door de dingen die ze ineens doen zonder dat je dat hebt bedacht. En dan denk je: Hé, nu zitten we ineens hier. Wat moet ik nu? En dan moet je daarmee doorgaan, want dat heeft het personage zo bepaald. Je moet dan wel nog een beetje bijsturen. Zo van: ze groeien wel naar elkaar toe, maar niet te veel. Het moet niet een relatie worden in de klassieke betekenis.’
‘Maar proef ik daar dan uit dat jij tijdens het schrijven nog zo’n zijpad kan inslaan?’
‘Ja.’
‘Staan dat soort dingen niet van tevoren vast?’
‘Nee, eigenlijk niet. Ik heb wel een bepaald einde in gedachten, maar het komt wel voor dat ik dat einde niet meer bereik, of via een omweg, maar dat het verloop wordt afgebogen door mijn personages. Ik heb de angst dat als ik alles ga dichtspijkeren, ik dan niet meer de lol heb om te gaan schrijven.’
‘Omdat je dan feitelijk aan het invullen bent?’
‘Ja, zo voel ik het, maar misschien is dat ten onrechte. Ik heb weleens een lezing gevolgd van Gie Bogaert, een Vlaamse schrijver. Heeft geloof ik een stuk of twaalf boeken geschreven. Tijdens die lezing legde hij uit hoe hij te werk gaat. Een extreem voorbeeld van uitwerken. Zijn basisidee werkt hij tot in detail uit. Bijvoorbeeld de personages: hoe zien ze eruit, waar wonen ze, hebben ze een auto, wat voor auto dan, hebben ze werk, waar werken ze, hoelang werken ze daar al, hebben ze kinderen, hebben ze hobby’s, welk eten vinden ze lekker, wat niet, welke muziek vinden ze mooi, gaan ze op vakantie, enzovoort. Per roman een lijvig dictaat, dat liet hij zien. Een bundel A4’tjes, vol met aantekeningen wat er allemaal gebeurt, geïllustreerd met foto’s uit tijdschriften, krantenknipsels, foto’s van mensen die model staan voor zijn personages. Pas als hij dat allemaal af heeft, gaat hij schrijven. Ikzelf heb niet eens geprobeerd om het zo aan te pakken, wel heb ik in mijn eerste roman, De verkeerde vriend, de fout gemaakt om met een spannende opening te beginnen, zonder een concreet vervolg te hebben. Op een gegeven moment kom je op een punt dat je denkt: Verdorie, ik weet niet hoe ik verder moet. Dan wordt het frustrerend, ik heb heel lang moeten zwoegen voordat ik het weer op de rails had. Zulke beginnersfouten maak ik niet meer, omdat ik nu voordat ik ga beginnen wel een soort verloop heb, maar niet helemaal uitgekauwd. Nu ook weer – ik ben nu met mijn vierde boek bezig – is er tijdens het schrijven ineens een afbuiging.’
‘En dus hou je het ook voor jezelf spannend.’
‘Ja, het moet van tevoren niet een al te uitgewerkt geheel worden. Dat kan in verschillende doseringen. Je kan ook heel associatief werken, zoals bij On The Road is gebeurd. Is dat verstandig? Geen idee.’
‘In het geval van Jack Kerouac is dat achteraf wel een goede keus gebleken, althans in artistieke zin.’
‘Mensen die ik sprak en die het recent lazen, zeiden dat het eigenlijk helemaal niet zo’n fijn boek is om te lezen. En ook niet zo toegankelijk. Het is best wel even doorbijten.’
‘Ik heb het in het Nederlands en in het Engels gelezen, en het verbaasde me hoe rijk van taal On The Road is, in het Engels. Als je dat beeld voor je ziet van een schrijver die een aantal weken in een roes van geestverruimende (of bedwelmende) middelen dit boek heeft geschreven, dan kun je dat nauwelijks geloven. Want er zit echt heel wat taalrijkdom en filosofische diepgang in die roman. De combinatie van de namen van jouw hoofdpersonages lijkt overigens sterk op Romeo & Julia. Is dat bewust, en zo ja, vanwaar die verwijzing naar Shakespeare?’
‘Voor mijn gevoel klopte dat wel in mijn boek: misschien ook een beetje de valse belofte van een liefdesrelatie. Het boek gaat juist over het gebrek aan liefde. Als dat één woord zou zijn, dekte dat heel goed de lading van de roman. Liefdesmanco? Er is sprake van een valse hoop, eigenlijk. Valse verwachtingen. Daarmee zet ik doelbewust de lezer op het verkeerde been. Dat matcht voor mijn gevoel ook heel goed met de fotografie, die voor mij het uitgangspunt is geweest. De verzameling foto’s van Yvette, de vrouw op de voorkant van het boek, heeft mij ook op het verkeerde been gezet. Als je die foto’s ziet: het merendeel straalt geluk uit, de latere foto’s van haar zijn veel verdrietiger. Die tweeslachtigheid vond ik erg mooi, vandaar die verwijzing. Meer dan dat is het niet.’
‘De hoofdstukken worden om beurten verteld vanuit het perspectief van Branco en Julia, telkens in de eerste persoon. Een fraai literair kenmerk dat de titel solide ondersteunt. Het boek is ingedeeld in Deel 1 en Deel 2. Deel 1 is grotendeels geschreven in de verleden tijd, deel 2 in de tegenwoordige tijd. Welk effect wilde je met die twee afzonderlijke tijden per boekdeel bereiken?’
‘Het eerste deel beschouw ik als een introductie, het schetsen van de situatie, het uitdiepen van de karakters. In het tweede deel wilde ik bewerkstelligen dat je met Branco en Julia live in die Mercedes zit, op zoek naar sporen van Yvette. Ik vond het mooi om in de tijd te springen, zodat je met ze meereist. Vandaar dat ik dat tweede deel wat directer heb geschreven. Niet iedereen vindt dat even prettig, merk ik. Veel mensen vinden het eerste deel mooier, omdat dat wat nostalgischer en traditioneel is. Zelf vind ik het wel prettig dat er een turning point is en het verhaal de andere kant opgaat. In het ene deel ga je naar de reis toe, in het andere deel kom je terug naar huis, naar Lissabon. Tijdens de terugreis ervaar je via flashbacks wat er zich heeft afgespeeld in de laatste nacht dat Branco en Julia in het dorpje aan de Franse kust waren. Voor mijn gevoel moest dat in de tegenwoordige tijd geschreven worden. Ik houd wel vol dat het verhaal alternerend verteld wordt, ook omdat ik zo de mannelijke en vrouwelijke kant kan blijven afwisselen, dat vind ik interessant. En het spelen met de vraag “wat is de waarheid?” en de individuele beleving. Iedereen ziet de waarheid, als die al bestaat, op een andere manier. Als lezer moet je dat filteren: wie heeft gelijk, wie zit ernaast, misschien is het in beide gevallen wel een beetje waar, enzovoort.’
‘Wat ik mooi vond is de overgang tussen die twee delen: aan het eind van deel 1 zegt Julia tegen haar vriend Valério: “Wat? Vertrouwen, die ouwe griezel?” of iets van die strekking. Dan eindigt dat deel, je bladert twee bladzijden en dan begint deel 2. En daar zit je als lezer meteen in de auto, ze zijn al onderweg. Een heel sterke filmische montage. Geen overbodige uitleg.’ Met een eenvoudig gebaar geef ik een bedelaar te kennen dat ik geen kleingeld voor hem heb. Hij trekt een lelijk gezicht, waardoor me een blik wordt gegund op zijn rotte tanden.
‘Ja, er is blijkbaar iets drastisch veranderd tussen die twee, en hoe komt dat dan? Wat heeft hen dichter bij elkaar gebracht? Daar kom je pas veel later achter.’
[Julia]
‘Die twee foto’s, daar kon ik iets mee. Ze representeerden de tragiek van het leven, de onafwendbare gang van zorgeloze vrijheid naar de sleur van een gezin […] Die twee foto’s zouden het begin kunnen zijn van nieuw werk, werk waarmee ik mijn talent kon tonen.’
[Branco]
‘Foto’s, realiseerde ik me, waren een prachtig hulpmiddel bij het schrijven. Anders dan bij observaties op straat, op een terras of in een park, kon je zo lang naar foto’s staren als je wilde, en mijmeren totdat de juiste woorden boven kwamen drijven. Foto’s waren geduldig en lieten zich schaamteloos bekijken.’
‘Centraal in de roman staan de gebeurtenissen in de levens van Branco en Julia.’ Terwijl we vanwege de drukte eventjes achter elkaar moeten lopen, stokt het vraaggesprek een paar tellen. We zijn nu aanbeland bij de kern van het verhaal, en ik wijs Gert-Jan op een passage waar het minder hectisch is. We leunen tegen een lege marktkraam, ik hervat het gesprek. ‘Ze willen allebei op de vlooienmarkt heel graag in het bezit komen van oude foto’s van één bepaalde vrouw. Allebei hebben ze daar artistieke plannen mee voor ogen. Jij bent in het bezit van een collectie foto’s van die vrouw, genaamd Yvette. Had je meteen een voorkeur voor de foto die nu op het boekomslag staat afgebeeld, of kwamen meer foto’s daarvoor in aanmerking?’
‘Ja, dat had gekund, maar dit was wel de foto. Het is toevallig ook de eerste foto die ik kocht, via een veilingsite. Daar worden ook postzegels en munten verkocht, en enorm veel foto’s die door diverse handelaren worden aangeboden. Ik zag die foto van een vrouw die in zee staat, en vond die gelijk heel mooi. Een mooie, klassieke houding. Ik vinkte die foto aan ten teken dat ik die interessant vond, en keek naar de rest van het aanbod. Algauw vond ik een tweede foto, die staat ook in het boek, en ik herkende meteen dat daarop diezelfde vrouw stond afgebeeld, alleen naar schatting twintig jaar ouder en met een baby op schoot. En wat mij trof was haar ongelukkige uitstraling. Op die eerste foto vond ik haar extreem gelukkig overkomen en op die andere foto ronduit ongelukkig. Ik dacht: Daar zit een verhaal in, laat ik die foto’s maar kopen. Althans, ik bood erop. Je koopt in eerste instantie niets, je moet bieden. Ze kostten vijfenzeventig cent per stuk. Dus ik bracht een bod uit, en ik geloof zelfs dat ik ze voor dat bedrag heb kunnen kopen, omdat niemand anders er belangstelling voor had. Bij een later bezoek aan die site vond ik weer foto’s van die vrouw, in diverse leeftijden, en bij het zien van die foto’s twijfelde ik soms, maar meestal dacht ik: Dit moet haar óók zijn. Ik bood dus weer op die foto’s. Op een gegeven moment werd er een hele batch van zo’n dertig foto’s aangeboden. Ook de achterkanten van de foto’s waren ingescand, en ik begon het handschrift achter op die foto’s te herkennen. Dus ook die foto’s kocht ik, en op een gegeven moment had ik meer dan vierhonderd foto’s. Die had ik verzameld in de loop van driekwart jaar.’
‘Best veel foto’s van iemand uit de jaren dertig, veertig, vijftig.’
‘Dat vond ik ook.’
‘Zo veel werd er toch niet gefotografeerd, dacht ik.’
‘Nee. Zij is geboren in 1926. Haar vader was bootsman bij de marine, en als ik kijk naar de kwaliteit van de foto’s uit haar verkeringstijd, denk ik dat hij beschikte over een goede kleinbeeldcamera, een Leica misschien. Hij moet een goede amateurfotograaf zijn geweest, en hij heeft waarschijnlijk zijn camera uitgeleend aan zijn dochter toen ze zich ging verloven. De foto op de voorkant is gemaakt vlak bij waar haar ouders woonden, aan de kust. Wanneer Yvette eenmaal getrouwd is met Lucky, dondert de kwaliteit van de foto’s omlaag. De camera is weer terug bij haar vader, en zij moeten het met een eigen boxje doen of zoiets, en dat ziet er meteen belabberd uit. Dan maken ze ook nog maar weinig foto’s, en na die laatste foto met die baby op schoot stopt het.’
‘Daar kun je misschien bepaalde conclusies uit trekken.’
‘Dat dacht ik ook. Er moet iets gebeurd zijn. Waarom stopt het? Of ze is overleden, maar dat zou dan op nogal jonge leeftijd zijn gebeurd, of er is iets anders aan de hand. En dat heb ik verwerkt in Branco & Julia. Maar om terug te komen op je vraag: die bewuste foto vond ik zo’n iconisch beeld…’
‘Het is ook een mooie foto voor een boekomslag. De horizontale lijnen, die ruimte geven voor de typografie…’
‘Ik stuurde dit naar de vormgever, en die zei: “Is dit het enige beeld?” “Nee,” antwoordde ik, “er zijn heel veel beelden.” “We doen net of er maar één beeld is,” zei hij, “want ik wil graag deze.” Hij wilde niet eens meer foto’s zien, deze moest het worden. Dat was ik helemaal met hem eens.’
‘Branco en Julia ontmoeten elkaar in Deel 1 niet, maar door wat ik “crossmontage” noem, wordt duidelijk dat ze zonder het te weten dicht in elkaars nabijheid komen: Branco denkt dat zijn notitieboek door twee dieven in de tram is gestolen, maar het blijkt te zijn gevallen en door Julia opgeraapt. Dat laat je aan de lezer zien in zo’n fraai staaltje van “cross-montage”:
[Branco]
‘Het gewicht van mijn colbert klopte niet. Ik miste de druk van de voorwerpen die ik daar sinds kort in meesjouwde. Ik stak mijn hand in mijn binnenzak, voelde Pessoa’s Mensagem, maar mijn eigen notitieboek met de kaft van antilopeleer ontbrak.’
[Julia]
‘De tram kwam tot stilstand, de deuren klapten open. Op het moment dat ik eindelijk de deur bereikte, viel er iets met een doffe klap op de grond, iets wat uit Branco’s jas leek te komen, of misschien uit een van de plastic zakken. Terwijl ik er verbaasd naar keek, klapten de deuren dicht. Aan mijn voeten lag een boek, in lichtbruin leer gebonden.’
‘De overlapping van dezelfde gebeurtenis, verteld vanuit het perspectief van meerdere personages, wordt het Rashomon-effect genoemd, naar de gelijknamige Japanse film. In combinatie met de vertelwijze in de eerste persoon is dat een slimme manier om de lezer informatie te verschaffen waarvan een van de personages, of beide, niet op de hoogte is. Had je deze vertelwijze meteen al voor ogen?’
‘Ja, dat doe ik nu weer, merk ik, met mijn volgende boek. Daarin komen meer personages voor, en een terugkerende verteller. Soms overlappen de verhalen elkaar, soms vullen ze elkaar aan, soms wordt iets letterlijk herhaald maar toch vanuit een ander perspectief, en zie je dat het net iets anders beleefd wordt. Ik vind dat mooi, omdat je daarmee verschillende kanten kan laten zien, waardoor je als lezer nadenkt over wat de betekenis is van observatie. Wat betekent het als jij iets ziet? Is datgene wat jij ziet de waarheid, of kun je er ook omheen lopen — en als je dan kijkt, klopt jouw waarneming dan nog? In mijn boek zie je dat beide kanten kunnen kloppen, of aansluiten op elkaar. En soms zijn ze ook in tegenspraak met elkaar.’
‘Er kunnen meer waarheden naast elkaar bestaan. Daar is een term voor, die je nogal eens tegenkomt bij de theaterregisseur Francesco Arrabal: hij weigerde bewust de wet van de non-contradictie te aanvaarden. Dat beginsel stelt dat een bewering en haar ontkenning nooit tegelijk waar kunnen zijn. Zo zouden de uitspraken “God is goed” en “God is slecht”, of nog bouder, “bloed is rood” en “bloed is blauw” nooit tegelijk waar kunnen zijn. Bij Arrabal geldt dat beulen slachtoffers kunnen zijn, en slachtoffers beulen. Kortom: twee waarheden kunnen prima naast elkaar bestaan. Dat is verteltechnisch een heel interessant gegeven.’
‘Ja. Ik heb het verhaal, om op jouw vraag terug te komen, meteen zo geschreven. Vooral om die mannelijke en vrouwelijke kant te laten zien. Creatief versus rationeel, toegankelijk versus gesloten, wantrouwen versus vertrouwen, levensvreugde versus cynisme, die twee aspecten. Door die interactie gaan Branco en Julia langzamerhand ook een beetje op elkaar lijken.’
‘Elke keer als ik mijn ogen langs de rijen liet gaan, sprong één persoon er telkens uit, een knappe vrouw met donker haar en een lelieblanke huid. Ik was ervan overtuigd: dit waren háár foto’s, dit was háár leven. Mijn verhaal zou over haar gaan.’
‘Branco komt per toeval foto’s tegen van een jonge vrouw en raakt door haar gefascineerd. Hij wil haar levensverhaal opschrijven. Tegelijk wil Julia diezelfde foto’s bemachtigen om haar schilderijen op te baseren. Het is bijna een droste-effect: kunstwerk (foto) in kunstwerk (manuscript c.q. schilderij) in kunstwerk (roman). Branco & Julia is doordesemd van de diepgevoelde behoefte tot de creatie van kunst. De foto’s die Branco en Julia op de markten aantreffen, zijn hun inspiratiebronnen. Wat zijn voor jou inspiratiebronnen?’
‘Fotografie is een belangrijke inspiratiebron. Foto’s van anderen bedoel ik dan, niet foto’s die ik zelf maak. Ik heb onlangs een workshop gegeven waarbij de deelnemers een fragment moesten schrijven op basis van twee foto’s. De eerste foto mogen ze zelf uitkiezen, de tweede kies ik voor hen. Vervolgens moeten ze proberen een brug te slaan tussen die twee foto’s, waardoor ze gedwongen worden om misschien wel heel rare sprongen te maken en hun fantasie te laten werken. En verder zijn observaties en gesprekken natuurlijk bronnen van inspiratie. Wat dat betreft is het wel een beetje gevaarlijk om met mij om te gaan, want alles wat ik zie en hoor en meemaak is materiaal!’ (lacht) ‘En dat merken mensen in mijn omgeving ook heel goed, dat ik sta te observeren. Kleine observaties, het kan bepaalde kleding zijn, een opvallende gedraging. Ik heb ook al een tijd een verhaal in mijn hoofd over een man die figurant wordt bij films. Ik heb zelf ook gefigureerd om te ervaren hoe dat is. Het figureren zelf betekent vooral wachten, maar je doet er wel heel veel indrukken op. Niet alleen van de filmset, maar ook van de andere figuranten, die enorm veel praten om de tijd te doden. Dat geeft mij heel veel input om over te schrijven. Dat heeft tot nu toe alleen nog geresulteerd in korte verhalen, maar misschien ga ik daar ooit een roman over schrijven.’
‘In welke film heb je gefigureerd?’
‘De bekendste is Bankier van het verzet, met Barry Atsma in de hoofdrol. Ik moest een naziarts spelen.’
‘Had je tekst?’
‘Nee, dat niet. Ik moest op een kille manier kijken naar een verzetsstrijder die gemarteld werd, met een slang in zijn keel. Afgrijselijke scène. Tijdens de repetities zei de regisseur: “Misschien is het wel leuk als de arts ook meedoet. Dus dat hij de verzetsstrijder vastpakt, en meehelpt met het martelen.” Toen dacht ik wel even: Hm, ik ben nu acteur geworden, ik ben nu geen figurant meer. En inderdaad kreeg ik ook meer betaald voor mijn bijdrage. Ik sta niet op de titelrol, maar het was een leuke ervaring.’
Aangezien de zon nu recht in ons gezicht schijnt, maken we aanstalten om de schaduw op te zoeken. Tijdens mijn korte rondwandeling had ik een stalletje met oude ansichten gezien. Als een doorgewinterde vlooienmarktbezoeker troon ik mijn gesprekspartner ernaartoe en samen nemen we onze plek in voor een rijtje dozen, tjokvol met oude prentbriefkaarten en foto’s, al dan niet per setje verpakt in papieren zakjes. Het valt me op dat Gert-Jan eerst het aanbod rustig bekijkt, terwijl ik met spinnenpootvlugge vingertoppen van achteren naar voren elke foto in het zicht leg. Pas als de fotoverzamelaar overtuigd is van de kwaliteit van het gebodene, begint hij schijnbaar willekeurig door de prentjes te harken. Terwijl we onze ogen de kost geven, gaat het gesprek verder.
‘Branco is verzamelaar en handelaar in antiquiteiten en heeft schrijversaspiraties, Julia schildert, tekent en observeert naar eigen zeggen met haar hart. Van Branco vindt ze dat hij met zijn hoofd observeert. Ben jij ook een verzamelaar?’
‘Ja, ik spaar fotografie, en ik verzamel boeken van Patricia Highsmith. Het is niet zo dat ik daar de hele tijd naar op zoek ben, maar als ik in een antiquariaat ben, speur ik wel altijd rond of ze iets hebben. Ik heb een kast waar eerste drukken in liggen, daar heb ik dan een habbekrats voor betaald. Ik ben niet zo iemand die duizend dollar betaalt voor een eerste druk in goede staat. Maar die uitgaven hebben wel een ereplaatsje in huis, omdat ik het een heel goede schrijfster vind.’
‘Zijn die eerste drukken dan zo veel waard?’
‘Ja, Strangers on a Train, dat is haar debuut, dat boek is door Hitchcock verfilmd, die eerste druk met stofomslag is vijfduizend euro waard op dit moment. Dan moet-ie wel in goeie staat zijn. Die heb ik dus niet. Boeken van Willem Elsschot verzamel ik ook, maar bijvoorbeeld ook stenen. Als herinnering aan reizen die ik maak.’
‘Wat de foto’s betreft: gaat het jou dan vooral om wat erop staat afgebeeld, of om de fotograaf?’
Gert-Jan duwt zijn rij geziene foto’s dominosteengewijs naar achteren, gereed voor een volgende kijker, en schuift een doosbreedte op. ‘Wat erop staat afgebeeld. Dat zijn altijd amateuropnamen. Ik verzamel geen foto’s van bekende fotografen, dat is een heel ander segment. Wat ik het leukst vind, zijn de amateuropnamen die eruit springen door hun humor, onbenulligheid of compositie. Daar heb ik een redelijke verzameling van. Niets bijzonders, hoor. Daarover schrijf ik dan korte blogjes, als ik tijd heb. Hans-Peter Feldmann, een Duitse kunstenaar, is echt geobsedeerd door het verzamelen van fotografie, en hij maakt daar enorme verzamelexposities van, door zaken te ordenen en te herschikken, verbanden te leggen. Zo creëert hij een nieuw kunstwerk met bestaande fotografie.’
‘Wat jij nu daarover vertelt, dat het je vooral gaat om amateurfoto’s en wat daarop afgebeeld staat, doet me heel erg denken aan wat Erik Kessels een aantal jaren heeft gedaan.’
‘Zeker. Ik heb Good Luck, een boek dat hij met Christine Otten heeft gemaakt. Dat is heel luxe uitgevoerd: gebonden, stofomslag. Er zijn een paar losse foto’s ingenaaid, alsof het polaroids zijn. Die foto’s heeft hij gevonden, ik dacht op het Vossenplein in Brussel. En zij heeft daar een verhaal over geschreven, een fictief verhaal geïnspireerd door het kijken naar die foto’s. Ik vind dat niet zo heel goed gelukt, eerlijk gezegd. Maar ik heb ook niet zoveel met die foto’s. Als ik ze zo zie, kan ik er ook niet veel van maken. Maar Erik Kessels heeft inderdaad een heel oeuvre opgebouwd met boeken gebaseerd op gevonden fotografie. In Almost Every Picture heet die serie. Zo is er een boek met foto’s van “luchtbuks Ria”, een vrouw die bij de schiettent op de kermis een foto van haarzelf won, elk jaar weer. Dat heeft ze decennialang gedaan. Toen er tijdens de coronapandemie geen kermis werd gehouden, kwam er een schiettent voor het bejaardenhuis te staan waar Ria toen woonde. Uiteindelijk heeft het Stedelijk Museum de foto’s aangekocht. Jij zit hier met een echte Hasselblad, jij fotografeert ook graag. Verzamel jij ook foto’s?’
‘Nee, totaal niet. Ik hou van fotograferen, al doe ik dat niet zo heel vaak, en ik heb een aantal boeken met werk van fotografen die ik bewonder: Richard Avedon, Irving Penn, Henri Cartier-Bresson, Paul Strand, Ansel Adams, Edward Weston, Robert Doisneau, Nadar, Jan Saudek, Man Ray, Alfred Stieglitz, André Kertész, de oudere klassieke fotografen dus. Als ik in Frankrijk een brocante bezoek, blader ik net als nu best graag door dozen met prentbriefkaarten of oude foto’s, en word dan geraakt door de voorbije levens die op die foto’s te zien zijn. Dat zwengelt wel de fantasie aan, ik hou niet voor niets erg veel van biografieën.’
‘Ja, het roept bij mij ook altijd gevoelens op.’ Hij trekt een vergeelde foto uit de horizontale stapel, bekijkt de geportretteerde dame met hooggesloten blouse en Lize Spit-kapsel van dichtbij en stopt de foto dan weer terug.
‘En jij hebt het geluk gehad dat je die foto vond die inspiratie bracht voor je roman, en daarna nog een foto en daarna nog een, en nu heb je vierhonderd foto’s van Yvette. Dan dringt het verhaal zich bijna als vanzelf aan je op.’
‘Later ben ik ook naar haar woonplaats gereden, heb er onderzoek gedaan. Dat is echt een beetje uit de hand gelopen. Ik heb dat nooit eerder zo gedaan.’
‘Ontstaat jouw kunst uit het hoofd, of uit het hart?’
‘Ik denk wanneer ik schrijf, toch wel uit het hoofd. Maar schilderen en tekenen meer uit het hart. Totaal verschillend.’
‘Representeert dat jouw twee karakterkanten?’
‘Misschien wel. Ik ben eigenlijk maar een heel middelmatige tekenaar. Ik vind het leuk om te doen, maar daar ligt niet mijn grootste talent. Maar dat interesseert me eigenlijk ook niet zo. Ik heb ook niet zo heel veel bewondering voor mensen die heel erg letterlijk kunnen tekenen wat je ziet. Hyperrealisme, bedoel ik. Maak maar een foto, denk ik dan. Ik vind het jammer dat mensen die zo technisch hoogstaand kunnen tekenen, zich beperken tot een hyperrealistische werkwijze. Als ik dat zou kunnen, zou ik daar meer mee doen dan alleen maar zo goed tekenen dat iedereen twijfelt of iets getekend of gefotografeerd is.’
Ik denk dat we inmiddels wel kunnen zeggen dat het personage Branco op jouzelf is gebaseerd?’
‘Ja, voor een deel. Maar Julia net zo goed. Me verplaatsen in beiden ging ongeveer met evenveel gemak. Me inleven in Branco was niet moeilijker dan in Julia. Ik zie mezelf terug in beide personages.’
‘Je zegt: voor een deel. Heb je ook delen van hun karakter op andere mensen gebaseerd? Of is dat puur fictief?’
‘In elk geval niet bewust. Nee, ik heb geen dingen gebruikt van mensen die ik ken.’
‘Wanneer ben je begonnen met het schrijven aan dit boek?’
Gert-Jan kijkt in de richting van de kramen en stalletjes. ‘Een aantal scènes die zich hier afspelen op de Feira da Ladra zijn al ouder, die zijn al langer geleden tot stand gekomen, en ik heb ze voor de roman moeten aanpassen. Het verhaalverloop van de foto’s, daarmee ben ik begonnen toen ik die foto’s kocht in 2018. Het jaar daarna ben ik naar Frankrijk gegaan, toen was ik al heel druk aan het schrijven. Zaken die ik tot dan toe in mijn fantasie had ingevuld, moest ik bijsturen toen ik eenmaal op de werkelijke locaties kwam. Ik was bijvoorbeeld via Google Streetview voor Yvettes huis gaan staan. Ik had dat huis dus eerder op Google gezien dan in werkelijkheid. Toch krijg je dan een soort shockeffect als je daar echt staat. Ik had oude foto’s van het huisje zelf, en dan ineens sta je er fysiek voor en is het een heel rare gewaarwording: het leek net of Yvette elk moment naar buiten kon komen. Terwijl ik wist dat zij niet meer in leven was.’
De verkoper achter de kraam heeft ons al verschillende keren bekeken. Een hoop gekwek, maar kopen is er niet bij. Zeker Hollanders, ik zie het hem denken. Ik trek me er niets van aan, stop zelfs even demonstratief met speuren — ook al is het geen speuren wat we doen. ‘Het is dus jouw eigen zoektocht die de lezer beschreven ziet?’
‘Ja, helemaal. Er zijn wel dingen uit weggelaten, want ik heb meer ontdekt dan ik verwerkt heb. Ik heb meer mensen gesproken dan in Branco & Julia is terug te vinden. Ik vind het ook niet essentieel om alles te verwerken wat ik heb uitgezocht.’
‘Is dat uit piëteit, discretie?’
‘Discretie ook wel, ja. De exacte locatie van haar huis laat ik in het midden, de familieverhoudingen heb ik wat veranderd.’
‘Ik ben wel benieuwd – maar misschien wil je dat niet vertellen – naar de achternaam van Yvette?’
‘Die naam laat ik bewust weg. Ook omdat ik het niet relevant vind. Het verhaal gaat niet over Yvette. Zij is wel de verwoording van het verdriet van het noodlot dat je kan treffen, waardoor je gelukkige start om zeep geholpen wordt. Zij had, als ik het zo overzie, een gelukkige jeugd, met goede ouders. Ik heb er wel aan gedacht, hoor: Ik ga een biografie schrijven over Yvette, dat had gekund. Maar ik vond juist de kapstok van die foto’s interessant omdat dat mijzelf ook raakte. Branco en Julia vertegenwoordigen mij als persoon, gesplitst in een mannelijke en een vrouwelijke kant. Daarbij kwamen ook zaken kijken als discretie, privacy, eigendom. Zijn die foto’s wel van mij? Zijn die foto’s wel van Branco en Julia? Mag je daarmee doen wat je wil?’
‘Mag je die op de cover van een boek zetten?’
‘Exact. Ben ik eigenaar omdat ik die foto gekocht heb? Portretrecht is in principe iets anders dan het fysieke bezit van die foto. Maar zij is overleden. Wanneer ben je eigenaar van een beeltenis van iemand die dood is? Ben je dat ooit? Dat soort vragen zit ook in de roman. Er worden vragen over discretie en privacy gesteld. Is de geportretteerde de eigenaar van de foto? Of de fotograaf? Of is dat degene die de foto koopt? En mag hij dat reproduceren? Erik Kessels heeft daar ook mee te maken gehad. Hij koopt op rommelmarkten foto’s en publiceert die in zijn boeken.’
‘Ik vermoed dat het risico op vervolging erg klein is.’
‘Dat denk ik ook.’
‘Maar als ik naar deze foto kijk: Yvette is hier afgebeeld terwijl ze een soort bikini draagt. Stel nou dat zij topless had geposeerd, had je je dan afgevraagd of je dat wel kon doen, zo’n foto van een halfnaakte onbekende vrouw op een boekomslag plaatsen?’
‘Tja, dat weet ik niet. Misschien wel. Er zijn in mijn collectie een paar foto’s waarop haar man haar bij de borst grijpt. In die tijd was dat ongekend, dat je op het moment dat de fotograaf afdrukt, snel je vrouw of je vriendin bij haar borst pakt. Dat was, zoals ik ook in de roman beschrijf, een running gag van haar man. Hij is een beetje een lefgozer, een jongen vol bravoure. Zoals ik heb beschreven, waren zijn overburen dol op hem. Hij is heel oud geworden, in de negentig.’
‘Heette hij echt Lucky?’
‘Dat was zijn bijnaam.’
We hebben de kraam met foto’s helemaal doorgevlooid. Heel veel interessants is er door onze handen gegaan, en we hebben een globaal overzicht gekregen van de kleding- en haarmode tussen pakweg 1850 en 1920. Tot mijn plezier heb ik zelfs een daguerreotypie aangetroffen, helaas vol met krassen en spikkels. Ik schuif het glanzende plaatje weer terug, hoef het niet te hebben, maar er gloort toch iets van verzamelaarsenthousiasme in mij.
‘Aan de hand van de foto’s die je begon te vinden,’ zeg ik, terwijl we ons weer bij de markt vandaan begeven, ‘had je dus heel goed aangevoeld dat er een verhaalontwikkeling van gelukkige jonge vrouw naar ongelukkige oudere vrouw te vertellen was.’
Gert-Jan knikt. ‘Het gevoel dat ik kreeg bij het zien van die tweede foto, die als laatste foto in het katern in de roman zit: hier is iets tragisch gebeurd. Wat weet ik niet precies. Die baby die ze op schoot heeft, is overigens niet haar zoon maar een ander kind, haar achterneefje. Maar er zit een hoop leed, dat dacht ik meteen al te zien. Er zijn meerdere foto’s uit die periode, en daarop is ook te zien dat ze niet gelukkig is. Zo is er een foto genomen met kerst, waar ze met zijn vieren aan tafel zitten: Lucky en Yvette en vermoedelijk zijn broer met zijn vrouw. Ze hebben net het kerstdiner gehad. Drie van hen zitten er redelijk gelukkig en tevreden bij, en Yvette zit erbij met zo’n uitstraling van: Ik hoor er niet bij. Verveeld, ze kijkt de andere kant op. Een heel typerend detail: ze draagt slippers, en eentje bungelt aan haar voet. Dat beeld van die vrouw die zo met haar slipper zit te spelen… Tiktik, tiktik. Verveeld. En dat klopt precies met wat ik er verder van weet. Precies op dat moment ging het drama zich voordoen. Dat was waarschijnlijk de reden waarom ze daarna geen enkele foto meer hebben gemaakt. Haar vader was op een gegeven moment overleden, en daarna trokken Yvette en Lucky veel op met haar moeder en haar nieuwe vriend. Die konden het onderling wel goed vinden, zag ik op de foto’s.’
‘Heeft iemand uit jouw omgeving model gestaan voor Valério? Dat is ook een apart figuur, waar we nog helemaal niet over hebben gesproken.’
‘In enige mate is hij gemodelleerd naar Marvin Gaye, maar dan vooral zijn fysieke kenmerken, en zijn rood-witte trainingspak. Marvin Gaye is in Oostende aangespoeld, zoals ze dat noemen. Hij was op de vlucht voor zijn relatie en voor de belasting, en misschien ook voor de drank en de drugs. In Oostende of all places kreeg hij weer een gezond leven, hij ging op het strand hardlopen, in zijn rood-witte trainingspak, ging daar naar de kroeg met de lokale bevolking. In Oostende heeft hij ‘Sexual Healing’ geschreven. Daar is hij begonnen op te klauteren uit zijn depressie. Ik vond hem een mooie figuur als enerzijds intermediair tussen Branco en Julia, maar iemand die ook misbruik maakt van beide partijen. Misbruik maakt van de hebzucht en de drang om te controleren van Branco, maar ook misbruik maakt van de naïviteit van Julia.’
‘En hij werpt zich op als haar manager, toch?’
‘Ja, en als manager van Branco, zonder dat die dat doorheeft. Hij draait hem financieel een poot uit en spiegelt hem van alles voor. Ik zie hem een beetje als de personificatie van de duivel, ook vanwege dat rood-witte pak. Iemand die misbruik maakt van de zwakte van mensen.’
We lopen bij de kramen vandaan, op zoek naar verkoeling. Onder een schaduwrijke plataan staat een onbezet tafeltje met stoeltjes. Zodra we zitten, komt een jonge serveerster op ons af gelopen. Met elke stap die ze doet, knipperen lichtjes in haar gymschoenen met bovenmaatse zool. Ze vraagt wat we willen drinken. Ze loopt weg om het bestelde te halen.
‘Deel 2 is geschreven in de tegenwoordige tijd. Branco, Julia en haar vriend Valério zijn met de auto onderweg in Frankrijk, op zoek naar de plaatsen waar Yvette heeft geposeerd voor de fotograaf. Wie is die fotograaf trouwens? Is het haar vriend, later echtgenoot Lucky?’
‘De foto’s in Arzon, in Bretagne, die zullen door haar vader gemaakt zijn, denk ik. In die tijd was het vrij gebruikelijk dat ouders, zolang je niet getrouwd was, om je heen bleven cirkelen. Als je dan met zijn tweetjes op pad ging, waren je ouders nooit ver weg om je te vervoeren en te controleren wat je allemaal uitvrat. En ook om foto’s te maken, blijkbaar. Omdat die foto’s uit die periode technisch veel beter zijn, denk ik dat die gemaakt zijn met die Leica, of in elk geval een goede camera, door iemand die er verstand van had.’
‘Ik kon eindeloos onderzoek blijven verrichten, ik kon zoveel kostbare notitieboeken en soepel schrijvende rollerballs kopen als ik wilde, ik zou nooit verder komen dan een inventarisatie. Hoe hard ik ook mijn best deed, er zou niets uit mijn handen komen, niets wat er echt toe deed.’
‘In het citaat ziet de lezer Branco worstelen met zijn schrijfambitie. Hij twijfelt aan zijn talent. Onderzoek gaat hem prima af, maar het schrijven maakt hem onzeker, zeker wanneer hij zijn eigen resultaten met Julia’s talent vergelijkt. Zien we hier tevens jouw eigen onzekerheid (hetzij vroeger, hetzij nu) weerspiegeld?’
‘Zeker wat betreft dit boek, omdat ik tijdens het onderzoek constant heb geworsteld met de vraag: wat kan ik wel en wat kan ik niet doen? Waar we het al over hebben gehad, de ethische dilemma’s, de privacy-overschrijding: mag ik dit schrijven, hoe verdraai ik dit, mag ik die foto’s wel publiceren, ik zit in iemands leven te wroeten… Het vreemde is: als iemand een historische roman schrijft, dan wordt er bijna nooit gezegd: kan dat wel?, maar met fotografie wordt dat ineens heel anders.’
‘Wat ik eigenlijk bedoel is wat je in jouw roman ziet gebeuren: Julia kan vanuit haar herinnering een schilderij van Yvette maken. En terwijl Branco dat ziet, denkt hij: Zij kan dat uit haar hoofd tot iets nieuws creëren, en ik heb daar die foto’s voor nodig. Onverhoopt gaat hij twijfelen aan wat hij schrijft…’
‘Ja, dat zit heel dicht bij mijn eigen worsteling: kan ik met schrijven overbrengen wat ik bedoel? Kan ik dat als schilder of als tekenaar met mijn tekeningen? Kan ik dat met fotografie? Hoe communiceer je als mens in algemene zin? Kun je met woorden, met beelden, vertellen wat je bedoelt? Het antwoord is denk ik nee… Dat is ook goed zichtbaar in de teken-workshops die ik geef. Ik lees fragmenten voor en nodig de deelnemers uit om de beelden die in hun hoofd ontstaan te tekenen. Je ziet dat mensen de teksten totaal verschillend interpreteren. De een tekent heel letterlijk wat hij hoort, de ander maakt er een droomvoorstelling van, de een gaat meteen aan de slag met de eerste zin, blijft daaraan hangen en zegt: “Dit is wat ik hoorde” en kijkt niet naar het verloop. Bij een van de workshops was een vrouw die alleen doodskisten tekende, zij hoorde overal verwijzingen naar de dood in. Dat geeft maar weer aan: we filteren eruit wat we willen horen. Dat vind ik een interessant gegeven: hoe je communiceert, wat mensen eruit oppikken, ik merk dat mensen heel andere dingen in mijn teksten lezen dan ik bedoeld heb. Heb ik me dan vergist of heb ik me verkeerd uitgedrukt? Of zit er een betekenis in mijn tekst die ik zelf niet gezien heb?’
‘Je vertelde over je eerste roman De verkeerde vriend dat je daarvoor niet van tevoren een afgebakende synopsis had gemaakt. Beginnersfoutjes heb je achter je gelaten. Tijdens het schrijven aan Branco & Julia zul je waarschijnlijk wel meer zelfvertrouwen hebben gehad?’
‘Ja, maar dit was wel een veel ingewikkelder boek om te schrijven. Vooral ook omdat er een verwijzing naar een reële situatie is, met bestaande mensen met echte levens, die ik koppel aan fictieve personages. Ik heb daarmee bewust de lat hoger gelegd. Ik vind dat je jezelf moet uitdagen. Ik wil niet elke keer hetzelfde boek schrijven. De vertelwijze van alternerende hoofdstukken was voor mij nieuw, het man-vrouwperspectief ook. Historische elementen erin verwerken was een toevoeging. De verkeerde vriend schreef ik in de derde persoon enkelvoud, Na de val in de eerste persoon, Branco & Julia is alternerend in de eerste persoon geschreven. In mijn volgende boek zitten meerdere personages, verteld in de derde persoon. Daarmee probeer ik te variëren, ook om het voor mezelf leuk te houden. De spanning van het schrijfproces.’
‘Dus er zit al een volgend boek in de pen?’
‘Normaliter zeg ik daar nooit iets over, maar… ik vind het niet erg om er iets over te zeggen. Het ziet ernaar uit dat het een spannend boek gaat worden. Het gaat over de verdwijning van een vrouw. De aanloop naar die verdwijning zie je steeds dichterbij komen, je zit er als lezer bovenop. Het heeft wat weg van een literaire thriller. Ik probeer het op niveau te schrijven. Niet gemakzuchtig en niet te veel effectbejag. Er zijn wel cliffhangers, maar ik probeer niet te veel volgens een formule te schrijven.’
‘Is al een publicatiedatum bekend?’
‘Ik hoop volgend jaar, maar of dat lukt? Het is wel mijn streven.’
‘Heeft de uitgever al iets gelezen?’
‘Nee, nog niet. Dat doe ik nooit. Ik stuur pas iets op als het manuscript helemaal klaar is. Ik ga niet naar allerlei leescommissies en dergelijke. Eerst leest mijn vrouw het altijd, zij is de enige die het van tevoren leest. Meestal is zij wel enthousiast. Dan gaat het naar de uitgever en dan komt er toch wel de nodige professionele kritiek. Dan wordt er iets gerestyled of geschrapt, maar over het algemeen gaat het in die fase best snel. Het worden geen oeverloze gevechten.’
‘Even onder literatoren: welk boek heb jij stukgelezen, welke schrijver bewonder jij?’
‘Patricia Highsmith vind ik zoals gezegd erg goed, voornamelijk vanwege de plots. Als ik heel eerlijk ben, vind ik niet dat zij technisch heel erg goed schrijft. Dat klinkt arrogant, maar ze is een beetje houterig in de manier waarop ze schrijft. Stiekem vind ik dat ook wel aantrekkelijk. Ze doet namelijk geen enkele moeite om heel mooie zinnen te maken. Met heel eenvoudige woorden en korte zinnen en scènes weet ze al suspense op te bouwen, karakters neer te zetten en een sfeer te scheppen. Dat vind ik heel knap. Zij was een Amerikaanse schrijfster die lange tijd in Europa heeft gewoond, ze is in Zwitserland overleden. Heel moeilijk in de omgang, als ik haar biografie moet geloven. Een racist, Jodenhaatster, lesbienne die dat niet wilde toegeven, veel ontrouw binnen haar relaties, ze had een hekel aan veel mensen maar hield wel van katten en slakken…’
‘Slakken?’
‘Toen ze ging verhuizen, schijnt ze slakken onder haar borsten de grens over en het vliegtuig in te hebben gesmokkeld. Ze dronk als een maleier, was kettingroker. In haar jonge jaren was ze een heel knappe meid, maar door dat roken en de drank is haar gezondheid snel achteruitgegaan. Maar als schrijver kan ze heel mooie personages creëren: antihelden waar je in meegaat en waar je sympathie voor gaat voelen. The Talented Mr. Ripley is verschillende keren verfilmd, met Matt Damon en Gwyneth Paltrow, er is een verfilming met John Malkovich, en er is er een met Alain Delon. De hoofdpersoon is een onuitstaanbare, arrogante, onbetrouwbare pias, maar je staat wel aan zijn kant. Hoe doet ze dat?’
‘Die vervelende personages leven ook deels in onszelf…’
‘Waarschijnlijk wel, ja. De goedzakken en de sympathieke jongens zijn uiteindelijk oervervelend. En dit zijn heel nare mannen die mensen uitbuiten en daar ook nog mee wegkomen.’
‘Dat is maar al te menselijk, hè?’
‘Ja. Los daarvan: ik hou ook heel veel van Willem Elsschot, vanwege zijn compacte taalgebruik en onderkoelde humor, het feit dat hij vrij dunne boekjes kon schrijven waarin toch een hele wereld wordt gecreëerd. Verhalen die zo lang na dato nog steeds sterk zijn. Ik hou ook heel erg van Georges Simenon, niet zozeer Maigret, maar de klassieke romans van Simenon. Als ik het moet geloven kon hij binnen twee weken – zo zegt hij zelf, maar laten we zeggen, een paar maanden – een roman eruit rammen. Hij werkte razendsnel. Hij heeft heel veel geschreven, ik dacht iets van driehonderd boeken, een ongekend aantal. Hij is als jonge gast bij de krant begonnen als journalist en heeft geleerd heel snel korte rubriekjes te schrijven. Hij kon in korte schetsen, met heel korte zinnen, een hele wereld van spanning neerzetten. Ik bedoel niet eens zijn politieromans – die zijn ook heel leuk en goed geschreven – maar vooral zijn klassieke romans, waarbij buitenechtelijke verhoudingen, wantrouwen en jaloezie treffend werden beschreven. Michel Houellebecq vind ik ook goed. Walgelijke schrijver qua thematiek, maar hij doet het wel goed. Het is ongekend dat iemand die zo luguber en walgelijk schrijft, en de maatschappij verdeelt, dat zijn werk zich zo makkelijk laat lezen en je het zo makkelijk accepteert.’
‘Die formule moesten we nog zien te kraken!’
‘Ja, maar het staat heel ver van me af. Ik zou niet eens… Daar heb ik het lef niet voor, om op die manier te schrijven. Hij durft mensen te beledigen. Ik zou alleen al vanwege mijn vrouw niet zo over vrouwen durven schrijven, en over mensen in het algemeen. Ik heb het vermoeden dat hij zelf echter wel zo in elkaar zit.’
‘Op zich is het best leuk, als je als schrijver verlegen of genuanceerd bent, om dan juist die onbekende, zwarte kant van jezelf in je boeken te laten zien.’
‘Ja.’
‘Maar jijzelf kent niet dat satanische genoegen om in je proza tegen schenen te schoppen?’
‘Nee, niet als ik daarmee mensen beledig. Ik durf gerust bijvoorbeeld een soort horrorachtig verhaal te schrijven – dat heb ik ook gedaan, voor een fantasy- en horrormagazine –, daar heb ik niet zo’n moeite mee. Dat is allemaal erg fantasierijk. Maar stel je voor dat ik deze samenleving wil schetsen, waarbij mensen elkaar minachtend benaderen… Ik ben bang dat dat afstraalt op mezelf. En Houellebecq heeft daar blijkbaar lak aan. Hij vindt het zelfs wel amusant, denk ik. Dan wordt hij uitgenodigd in een talkshow en gaat-ie weer zitten roken in de studio, dat soort dingen.’
‘Er zit een zeker provocatief element in.’
‘Zeker, en het werkt wel.’
‘Het verkoopt boeken.’
Dan brengt de serveerster eindelijk onze koffie. Ze zet de kopjes neer, morst daarbij op de schoteltjes. ‘Desculpe,’ zegt ze verontschuldigend. Dan valt haar blik op de voorkant van Branco & Julia. ‘Ela parece a minha avó,’ zegt ze mompelend in zichzelf. Wij kijken haar niet-begrijpend aan. ‘She looks like my grandmother,’ verduidelijkt ze. Ze kijkt ons aan, ze heeft prachtige ogen.
‘Please, take a seat and join us,’ zeg ik, mijn voicerecorder zet ik uit. ‘And tell us about your grandmother.’
Lissabon, september 2022
.
Onder literatoren is een serie vraaggesprekken met schrijvers over hun recent verschenen roman, biografie, dichtbundel, over hun oeuvre of anderszins. De vraaggesprekken worden omgewerkt naar een gestileerde dialoog tussen interviewer en auteur, een gesprek dat plaatsvindt op een locatie uit het boek vanwaaruit het door de auteur opgeroepen narratief besproken wordt.
In Branco & Julia van Gert-Jan van den Bemd kruisen de paden van de wat oudere curiosa- en antiekhandelaar Branco en de jonge kunstenares Julia. Beiden kopen los van elkaar oude foto’s op de Feira da Ladra, de rommelmarkt van Lissabon. Branco ziet ze als inspiratiebron voor een roman die hij wil gaan schrijven, Julia wil de foto’s gebruiken als uitgangsmateriaal voor haar schilderijen. Hun gedeelde bezit leidt noodgedwongen tot een gezamenlijke speurtocht naar de herkomst van de foto’s en de vrouw die erop staat afgebeeld.