Als een blindgemaakte cycloop staat hij daar: de vuurtoren van De Cocksdorp, zijn oog uitgestoken door vijandelijk granaatvuur. De vuurtoren en het omliggende bunkercomplex maken deel uit van de Duitse Atlantikwall. Het torenlicht is al gedoofd sinds de Duitse inval in Polen in 1939, en nog maar twee maanden geleden, in april 1945, werd de hele kap eraf geschoten door de Duitse Noordbatterij in de Eierlandse duinen en door geschut vanaf Vlieland.
In wat de plaatselijke bevolking algauw de ‘Russenoorlog’ is gaan noemen en wat in onze eigen tijd bekendstaat als de Opstand van de Georgiërs, is hier op Texel in de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog heel wat leed aangericht: de muiterij van de Georgische krijgsgevangenen verspreidde zich razendsnel, mede dankzij de hulp van het verzet: heel Texel, behalve het zuidelijk deel Den Hoorn, werd veroverd op de Duitse bezetter. Als vergelding namen de nazi’s vanuit Den Helder de dorpen Den Burg en Oudeschild onder vuur. In Den Burg vielen tientallen slachtoffers te betreuren, onder wie zowel doden als gewonden. In Oudeschild werden huizen bij de haven en enkele schepen verwoest. De Duitsers leden zware verliezen.
Waarom deze ‘oorlog in een oorlog’ plaatsvond en wat er de gevolgen van waren voor een jong meisje dat in het laatste oorlogsjaar werd geboren, zet Janneke Siebelink uiteen in Soms sneeuwt het in april, haar romandebuut dat op 1 april 2022 verscheen (mét sneeuw op de dag van de boeklancering!). Janneke en ik zijn door de plooien van de tijd gegleden en staan op het terras van Hotel Texel, in Den Burg. Dit etablissement speelt een rol in het boek als de plaats van handeling waar een Amsterdamse jonge vrouw een verboden romance beleeft met een SS-arts, maar terwijl wij ter plaatse toekijken hoe het eraan toegaat in deze eerste volle bevrijdingsmaand, is van een terras, van kopjes koffie of een verfrissende ijscoupe geen sprake. Het is juni 1945, het eiland krabbelt voorzichtig op van de oorlogsschade die overal waar je kijkt zichtbaar is: daken waar alle dakpannen vanaf zijn geschoten, zodat wat een mens graag boven zijn hoofd heeft er nu uitziet als het raamwerk van molenwieken. Overal langs de straten zien we ingestorte muren, complete huizen die als een in het hart geraakte soldaat ineen zijn gezegen. Balken, puin. Dichtgetimmerde ramen. Met planken dichtgespijkerde voordeuren. Onze tijdgenoten hoeven maar een paar muisklikken op internet te doen om zwart-witfoto’s van de verwoestingen tevoorschijn te halen; wij staan midden in de oorlogswond, de scherpe reuk van verbrand hout en het overal opwaaiende steengruis prikkelt onze neus, vogels kwetteren vrolijk, er heerst een vooroorlogse bedrijvigheid van vrouwen en kinderen – mannen zijn in de minderheid – en niemand werpt nog langer schichtige blikken om te zien of het zich buitenshuis op straat begeven wel veilig is — het mag en het kan weer, en alles is in kleur.
Wij bewonderen de gevel van het hotel anno 1945, het terras zonder horecaparasols en ingelijste-menukaarten-op-standaards, een warme zomerwind strijkt door onze haren. Het gehate bord met het opschrift Deutscher Insel-Kommandant is onmiddellijk na de capitulatie verwijderd. Ook de rode vlag met het hakenkruis is weg, fier wappert een gehavende, jarenlang op zolder verstopte driekleur in de vlaggenmast. Op wat ooit een bedrijvig terras was hebben enkele dorpelingen plaatsgenomen op geïmproviseerde stoeltjes, iemand heeft een ontvelde boomstam de verhoging op gesjouwd en tegen de gevel aan gerold; de tronk dient als zitbank waarop een drietal mannen een sigaret zit te roken. Ongetwijfeld surrogaat, of misschien eigen tabaksteelt. Een van de mannen leest de krant. Hij is zich niet bewust van de twee bezoekers uit een andere tijd en ik kan dus onopgemerkt achter hem gaan staan om te zien wat hij leest:
Vertrek Amsterdammertjes.
Na een verblijf van ruim 3 maanden zijn Woensdagmorgen ruim 500 pleegkinderen naar Amsterdam teruggegaan. Wat een verschil met de dag van hun komst! Zagen we toen een beeld van trieste grotestadsellende, deze keer was het een zingende groep, bruisend van levenslust. De ondervoede stakkerdjes waren soms nauwelijks te herkennen, met hun blozende wangen. Van heel Texel werden ze vroeg in de morgen door ingezetenen en met medewerking van het Roode Kruis Hulp Korps opgehaald, in voorbeeldige samenwerking met de N.B.S.
Bij de boot was het een drukte van belang, de organisatie was echter uitnemend in orde en om half acht voer de Dr. Wagemaker langzaam de haven uit. Het was een ontroerend moment, toen de kinderen spontaan het Wilhelmus zongen, menigeen heeft er een traan toen weggepinkt. Komt den pleegouders een woord van erkenning toe voor hun onbaatzuchtige toewijding, wij mogen niet nalaten vooral ook ’t Roode Kruis namens Texels ingezetenen een woord van dank te brengen. Het is wel verdiend!
Janneke heeft plaatsgenomen op de traptreden die toegang verschaffen tot het terras. Ik zie dat ze algauw weer opstaat om niemand in de weg te zitten, al is wel duidelijk dat niemand ons opmerkt: voor de inwoners van Den Burg zijn wij er eenvoudigweg niet. Wij lopen niemand in de weg, zij lopen langs ons of dwars door ons heen. De tijdreis is een eenrichtingsstraat: wij eenentwintigste-eeuwers kunnen wel achteruit (en weer versneld vooruit in de tijd), de Texelaars kunnen alleen maar vooruit — in het normale aardse tempo. Toch, want dat praat rustiger, gaan we op het muurtje zitten dat het terras afgrenst. De bakstenen zijn lekker opgewarmd door de zon. Ik open het gesprek met de schrijver, die in Soms sneeuwt het in april haar lezers zo levensecht naar en door het verleden loodst.
‘Janneke, jouw staat van dienst is indrukwekkend. Op jouw Facebook-pagina (een van jouw Facebook-pagina’s, want je hebt er twee) lees ik – en ik moet daarbij zeggen: onder andere, want alles opnoemen is ondoenlijk – jouw cv: eigen schrijfbedrijf Janneque en La Storia Della Vita, interimjurylid Griffels & Penselen & Kookboek van het Jaar & Comités bij Stichting CPNB, vrijwilliger / kok Zorgherberg in een hospice, moderator bij Renew The Book, lid Raad van advies bij Nederlands Letterenfonds, jurylid bij Badboek, samensteller / moderator van Uitmarkt Amsterdam, en verder heb je gewerkt als Boekenraad bij de Volkskrant, als Boekenredactie .nspire.guide bij KPN, als Hoofdredacteur / Founder lees.bol.com bij bol.com, als jurylid bij Coffeecompany Book Award en Write Now!, als presentator Jonge Jury bij Passionate Bulkboek en Boekenrubriek bij Tijd voor MAX, als Managing Editor The Luxury List bij Gijrath Media Group, als Freelance redacteur bij IENS, als Vakredacteur Arbeidsrecht bij WEKA Business Media AG. Even uithijgen. Ben jij een duizendpoot? Alleskunner? Obsessief workaholic? Of valt het allemaal wel mee?’
Janneke heeft de hele opsomming geduldig glimlachend aangehoord. ‘Nou,’ zegt ze, ‘ik weet niet of ik een duizendpoot ben, maar ik vind wel veel verschillende dingen leuk. Ik denk dat ze als gemene deler allemaal wel hebben dat het om interesse in de ander gaat. In het hospice waar ik vrijwilligerswerk doe, kook ik voor mensen en luister naar hun verhalen, en daar schrijf ik weer over. Bij bol.com heb ik heel veel mensen geïnterviewd. Dus dat is denk ik wel een gemene deler. En boeken! Schrijven en lezen is de rode draad. Verhalen zoeken, verhalen willen vertellen.’
‘Zonder verhalen zijn we niks, hè?’
‘Nee. En verhalen uit de geschiedenis zijn toch wel een beetje ons morele kompas. Ik las laatst een mooie uitspraak: “De geschiedenis herhaalt zich niet, maar zij rijmt wel vaak.” Mark Twain heeft dat gezegd. Ik vind die uitspraak nog mooier dan dat de geschiedenis zich herhaalt, omdat die… Bepaalde constructies herhalen zich wel, alleen is het altijd weer een ander tijdsgewricht waarin ook andere middelen worden gebruikt. Ja, ik vind dat een mooie uitspraak.’
‘Mark Twain staat inderdaad bekend om zijn uitspraken.’
‘Ja, precies. Pff. Ik hoop later ook nog eens te worden aangehaald… (schiet in de lach) O, dat klinkt echt heel hautain! En pretentieus bovendien.’
‘Welk van genoemde functies heb je het langst bekleed?’
‘Ik denk bij bol. Ja, daar heb ik ruim zeven jaar… Nee, da’s trouwens niet waar, het was mijn allereerste baan: vakredacteur arbeidsrecht. Maar goed, daar heb ik ook stapjes gemaakt, volgens mij heb ik daar uiteindelijk bijna negen jaar gezeten. Toen zat ik daar echt aan mijn plafond en wilde ik rigoureus iets anders, en dat kreeg ik in de vorm van de Miljonair Fair. Dat was een heel leerzame periode. Echt totaal iets anders, maar voor dat moment was dat echt even heel goed.’
‘En welke functie heb je met het meeste plezier bekleed?’
‘Misschien het meest bewust, om het zo te zeggen, bol.com, omdat ik me toen echt gedreven voelde door een missie: ik wilde gewoon dat podium bieden voor de makers. Ik deed dat ook eigenlijk niet eens voor bol, ik deed dat voor een hoger doel.’
‘De literatuur?’
‘Ja, precies, en het maakte me ook niet uit of een boek… Nou ja, het liefst wilde ik natuurlijk dat zo’n boek door elke boekwinkel werd verkocht, eerlijk gezegd. Ik had daar een groot bereik, dat wilde ik op die manier daar graag voor inzetten en ik moet ook eerlijk zeggen dat ik op dat moment – en die verschuiving begon al een beetje toen ik bij de Miljonair Fair aan het werk was als managing editor van een jaarlijkse uitgave – dat ik toen pas mijn werk heel serieus begon te nemen. Daar werd ik een beginnend workaholic, en bij bol.com werd ik dat echt. Alles stond in die tijd in dienst van het werk. Ook op vakantie was ik altijd weer bezig met… Van lezen hou ik natuurlijk sowieso, maar dan zat ik vaak driftig in een boek te strepen, totdat mijn man zei: “Jij bent niet voor jezelf aan het lezen, je bent gewoon aan het werk!” Maar ja, als je iets wilt bereiken, gaat dat niet vanzelf.’
‘Had je dat project zelf geïnitieerd?’
‘Een vriendin van mij was toen marketing manager bij bol.com. Het was daar toen nog relatief klein: drie-, vierhonderd mensen.’
‘“Relatief klein”!’
‘Ja, relatief klein, toen ik er wegging werkten er achttien-, negentienhonderd mensen. Een collega van haar wilde inspiratie gaan bieden, online, om toch meer te zijn dan een platte dozenschuiver – om het maar heel ordinair te zeggen –, en om te laten zien dat er ook expertise in huis is. Daarover had ze met mijn vriendin gesproken, en toen die een keer bij mij thuis bleef eten, zei ze: “Volgens mij moet jij op deze baan solliciteren, ik denk dat dit jou op het lijf is geschreven. Je weet altijd alles over boeken, je leest altijd het nieuwste wat er verschijnt, je geeft altijd heel goede adviezen aan ons, aan vrienden.” Enfin, ik ben daarnaartoe gegaan en al pratend realiseerde ik me dat het een heel bijzondere baan zou zijn. Ik kreeg er carte blanche, ik kon daarmee iets helemaal opbouwen en dat vind ik altijd heel gaaf, om zelf iets te mogen creëren uit niets. Totale vrijheid kreeg ik, ik was ook niet gebonden aan commerciële afspraken met uitgeverijen, ik hoefde me niet alleen maar met bestsellers bezig te houden, enzovoort. Ik vond het ook te gek dat ik alle genres behandelde. Ik was niet ingekaderd in die zin. Vooral die diversiteit vond ik heel bijzonder. Zij moesten wel heel erg wennen aan mij. Ze zeiden: “We kunnen wel merken dat jij heel erg gewend bent om erg autonoom te werken.” Ik zie dat zelf als iets heel positiefs, maar dat wordt niet overal… Mensen schrikken daar soms wel van, nu ook bij de cpnb: “Wat heb jij van ons nodig? Alles gaat goed, we horen je eigenlijk nooit en alles loopt altijd zo soepel”, dat ik me bijna afvraag of dat een verwijt is. Moet ik me juist meer laten zien?’
‘Voor bol.com interviewde jij vele auteurs. Kun je er een paar noemen die voor jou heel bijzonder waren?’
‘Phil Collins vond ik wel heel bijzonder, hem mocht ik interviewen want hij had een autobiografie geschreven. Dat interview was op Sinterklaasavond, ik zat op onze bovenverdieping toen ik hem belde. Ik was heel cool, dacht ik, maar toen ik hem aan de telefoon kreeg, zei ik: “I’m so sorry, but I’m really shaking now.” En hij was zo aardig, het was echt alsof ik met mijn vader aan de telefoon zat. Hij vroeg: wat ga je vanavond doen? Ik zou met vriendinnen Sinterklaas vieren, en toen zei hij: o, ik wou dat ik dat met jou mee kon vieren, en ik dacht: Ja! Ik ook! Ik ook! Nou, goed, dat gesprek vond ik wel heel erg memorabel. We hebben een event georganiseerd over zelfdoding met Isa Hoes, Myrthe van der Meer (bekend van het veelbesproken boek PAAZ) en psychiater Jan Mokkenstorm. Natuurlijk ook veel Nederlandse auteurs: Herman Koch, Het diner, Ilja Leonard Pfeijffer — hij had een boek geschreven, Peachez, die ging onder andere over catfishing, en ik begon het interview met: “U heeft dus een boek geschreven over catfishing?” “Nee, Janneke,” zei hij heel bedaard, “het is dus niet een roman over catfishing…” En ik dacht bij mezelf: oké, lekker dan! Hij had dat interviewfilmpje gedeeld op Facebook, en iemand had in de comments eronder geschreven: “Kijk dit interview, een lesje hoe het níet moet!” Waardoor ik me ook weer zó klein voelde. Ja, weet je, ik deed ook maar wat, ik bedoel, ik heb tijdens mijn studie wel journalistieke bijvakken gevolgd en ik liet me graag inspireren door andere interviewers, maar ik was niet getraind om dat te doen. Ik heb het mezelf geleerd en ben het gewoon gaan doen. Ik was geen Coen Verbraak, geen doorgewinterde… Ik was ook nergens op uit, ik wou gewoon een gesprek voeren, ik was er niet op uit om iemand heel kritisch het vuur aan de schenen te leggen—’
Haar woordenstroom wordt even onderbroken door een bescheiden kudde schapen die door de brink in het dorp wordt gedreven. Hier zullen binnenkort de eerste naoorlogse wijd en zijd bekende schapenmarkten gehouden kunnen worden. De dieren zijn van hun dikke wollen vacht ontdaan, het is immers scheermaand. Een magere hond houdt de kudde nauwlettend in het oog. De herder, met zijn staf en een vilten muts op het eveneens magere hoofd, groet en wordt gegroet. Ik maak van de gelegenheid gebruik om snel een fotootje te schieten met mijn smartphone — de enige digitale foto die in de jaren veertig is gemaakt. Als het geblaat en geblaf voorbij is, vervolgt Janneke haar antwoord.
‘Ik heb trouwens ook een Koreaanse monnik geïnterviewd, Haemin Sunim. Zijn boek was een enorme bestseller: De dingen die je alleen ziet als je er de tijd voor neemt. En mijn ontmoeting met Deepak Chopra was ook heel bijzonder. Ik was van tevoren gewaarschuwd: “Je hebt tien minuten.” Zijn assistent kwam binnen om te zeggen dat de tijd voorbij was, maar Deepak zei: “Nee nee nee, ik wil nog even verder praten.” Ik hoorde achteraf dat dat een goed teken was, want hij was niet verveeld was geraakt.’
‘Hoe voelt het om nu zelf als schrijver op die andere stoel te zitten?’
‘Nou, ik had me dat op voorhand niet helemaal goed gerealiseerd dat dat natuurlijk ook part of the deal is. Want ineens… Het boek is er en dan gaat de pr-machine van de uitgeverij zijn werk doen, en dan komen er – godzijdank hoor! – allerlei verzoeken binnen. De eerste keer dat ik een interview had, had ik mijn hele tafel vol gelegd met paperassen en dingen over de oorlog, ik dacht: als ze nou naar een specifiek detail vragen en ik weet het niet meer precies, dan kan ik het erbij pakken. Ik was bloednerveus. De telefoon ging, en de eerste vraag was: “Wat heb je geleerd van je vader? Wat zijn de tips die je hebt van je vader?” Dus ik dacht: Niet naïef zijn, Janneke, dat hoort er gewoon een beetje bij, dat snap ik, en daarna merkte ze op dat ik toch wel een heel zwaar boek had geschreven. “O ja?” vroeg ik, “vind je het zwaar? Maar de andere gedeeltes dan?” Toen zei ze: “Ja, ehm, ik heb eigenlijk niet het hele boek gelezen…” En ik zat naar die tafel te kijken, en dacht: Dit is het dus. Zo gaat het.
‘“Een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet”.’
Ze knikt instemmend. ‘Ik vond het echt een beetje gênant, eerlijk gezegd. Het was voor een magazine, die vrouw krijgt daar gewoon voor betaald, terwijl ze in feite haar werk niet goed heeft gedaan. Zelf heb ik me daar ook één keer aan bezondigd, in alle eerlijkheid. Het was een boek van Karen Slaughter, ik kwam daar niet doorheen. Op het moment dat ik tegenover haar zat, had ik zo’n spijt! Voelde ik me zo schuldig. Je kan niet een gesprek voeren over iets wat je niet kent. Van Amerikaanse auteurs kreeg ik regelmatig te horen: “O! Je hebt het boek echt gelezen!” Want in Amerika is dat veel minder gebruikelijk. Ook heb ik twee keer Charles Lewinsky geïnterviewd, die tweede keer was niet zo aangenaam. Hij zei tegen mij: “Wat een domme vraag!” en nog een aantal dingen, heel vervelend. En achteraf bleek dat hij net een paar sterfgevallen in de familie had gehad, en dat hij er tijdens het interview niet met zijn hoofd bij was.’
‘Ik zie drie functies die met het culinaire te maken hebben. Is kokkerellen voor jou een geliefkoosde bezigheid?’
‘Ja, daar hou ik heel erg van. Ik vind het heerlijk om gedachteloos urenlang met eten bezig te zijn! Ik heb ook met verstandelijk gehandicapten gekookt. Ik vind het heel erg leuk, maar om daar nou mijn vak van te maken? Er zijn al een paar dingen die ik graag heel secuur en heel netjes wil doen, en bij het koken kan ik dan een beetje… rommelen, zeg maar. Ik vind het heerlijk om mensen te verwennen, dus de koelkast staat hier altijd helemaal vol. Als de kinderen vragen: mag die en die blijven eten? dan zeg ik altijd: “Ja! Dat moet!” Ik vind dat alleen maar heel erg gezellig.’
‘In april 2022 verscheen jouw romandebuut, Soms sneeuwt het in april. Hoe zou jij dat boek in één woord typeren?’
‘Om een of andere reden komt het woord “melancholiek” naar boven. Maar ja, of dat nou echt typerend is? Dat is het twijfelachtige dat ik altijd heb. Tja, Weegschaal, hè? Ik heb dit al eens eerder in een interview gezegd: Katharina, het hoofdpersonage in mijn roman, ondergaat door omstandigheden waar ze zelf totaal geen invloed op heeft, en door dingen die iedereen weet behalve zij, allerlei naars dat constant op haar inbeukt. Dat vind ik zo verdrietig. Ik wilde dat meisje ook steeds van het papier af plukken — terwijl ik haar steeds verder de afgrond in drijf, als het ware. Het is weliswaar gebaseerd op een waargebeurd verhaal, maar haar jeugd heb ik vrijwel geheel verzonnen. Wat ik haar in retrospectief gun is dat ze vrij is van de keuzes die voor haar zijn gemaakt. “Vrij zijn van de keuzes die voor je zijn gemaakt”, zou ik dan antwoorden op jouw vraag. Dat gevoel. Ik zit nu te denken aan dat liedje van Prince, daar komt de titel van het boek vandaan. Daaruit spreekt toch een gevoel dat er in het leven altijd ook teleurstellingen zijn, maar dat er uiteindelijk toch ook altijd hoop gloort aan de horizon.’
‘En daar moet je nou één woord voor vinden…’
‘“Veerkracht”? Dat heb ik altijd een heel mooi woord gevonden, sowieso omdat ik het ontzettend fascinerend vind hoe… Of “kantelpunt”? Kantelpunt, misschien wel. Dat vind ik ook fascinerend: wanneer is het leven voor de een te veel en voor de ander niet. Ik vind het bijzonder dat de een meer veerkracht heeft dan de ander.’
‘Dat woord roept wel de vraag op: wat is dan in het boek het kantelpunt voor Katharina?’
‘Haar zwangerschap.’
‘Onder de naam La Storia della Vita schreef jij al jaren geleden familiegeschiedenissen. Doe je dat nog steeds?’
‘Nee, daar kom ik helemaal niet meer aan toe. Ik krijg nog wel steeds verzoeken. Het is bij wijze van spreken monnikenwerk, waar ik me helemaal aan over wil geven, en daarvoor ontbreekt me de tijd, helaas. Anders zou ik het zó weer doen.’
‘Is Soms sneeuwt het in april ook ontstaan uit zo’n opdracht?’
‘Ja, eigenlijk wel, indirect. Ik had namelijk een familiegeschiedenis geschreven in opdracht van een man, over zijn moeder. En die man heeft mijn manuscript op een aantal bureaus van redacteuren neergelegd, zonder dat ik dat wist. Dat was in 2012. Achteraf zei ik tegen hem: “Als ik dat had geweten… Het is een particulier verhaal, dat is sowieso een verschil tussen een familiegeschiedenis en een roman. Ik stel me volledig in dienst van de opdrachtgever. Anders had ik er misschien nog veel grotere verbanden bij gehaald, bijvoorbeeld van de wereldgeschiedenis die van invloed was geweest op het verhaal van haar leven. Dan had ik het in ieder geval anders aangepakt.” Dat was trouwens ook precies de feedback die hij zelf terugkreeg van redacteuren. Er was één redacteur die mij opbelde en zei: “Hé, ik zie dat jij ook schrijft. Interessant, zullen we een keer praten?” Toen kwam ik daar en zei zij: “Ik vind het heel mooi, maar dit is feitelijk non-fictie. Dus haal daar één element uit en laat daar je fantasie op los, en dan praten we weer verder.” Bij dat tweede gesprek vertelde zij over Eleonore, dat zij haar levensverhaal zo bijzonder vinden. Iemand van de uitgeverij was haar levensverhaal ter ore gekomen, had haar ontmoet. De redacteur zei tegen mij: “We willen jou vragen om dat verhaal te fictionaliseren.” En ik kreeg meteen een contract! Najaar 2012 was dat. Ik gaf aan dat ik daarin wel goed begeleid wilde worden, want het was een ander metier dan wat ik met familiegeschiedenissen gewend was te doen. Vervolgens heb ik me als een mol in dat verhaal begraven, ben naar Texel gegaan, heb eindeloos met Eleonore gepraat, research gedaan. Geweldig leuk om te doen. Ik ging schrijven, had de eerste twintigduizend woorden ingeleverd; ik met knikkende knieën naar de uitgeverij. “We nemen onze hoed voor je af, Janneke, want dit is zo goed, we gaan nu geen kritiek leveren, schrijf maar gewoon door zo,” kreeg ik te horen. Ik belde mijn vader op en zei: “Pap, ik weet niet wat het is, maar ze vinden het alleen maar goed, ze zijn echt lovend!” En mijn vader zei: “Fantastisch voor je, maar dat is bijna te mooi om waar te zijn! Dan ben je echt meer dan een natuurtalent, als het je zo goed afgaat.” Nou, goed, om een lang verhaal kort te maken: het kwam in de aanbiedingsbrochure te staan – en dan hebben we het al over voorjaar 2013 – en toen werkte ik inmiddels al bij bol. Op een donderdagavond had ik weer een afspraak met de uitgever en ik dacht dat we gingen praten over die laatste twintig procent, want er ontbrak gewoon iets aan het verhaal. Het was Eleonores verhaal dat ik had opgeschreven, maar wat eraan ontbrak was dat het verhaal meer wordt ingebed en er meer psychologie aan te pas komt: waarom iemand is geworden zoals zij is — waar het in een roman vaak om gaat. Alleen: dat wist ik zelf allemaal ook nog niet. Ik dacht dat we daarover gingen praten, over hoe dat laatste puzzelstukje erin te passen. De redacteur zei: “Ik zie het niet meer zitten. Ik trek de stekker eruit.” Letterlijk! Hij stelde wel nog voor om een ghostwriter in te huren. Ik, verbouwereerd: “Serieus?” Het was zo rigoureus, ik zag het gewoon niet aankomen. Meestal heb je wel een voorgevoel: hm, volgens mij wordt dit geen leuk gesprek, weet je wel?’
‘Maar dat was bij jou niet het geval?’
‘Nee! Au contraire. Een jaar later, ik weet het nog goed, was ik op het Boekenbal en sprak daar eventjes met de uitgever. Ik zei tegen hem dat het me nog steeds niet lekker zat hoe het was gegaan. En hij sprak de legendarische woorden: “Sommige mensen kunnen wel schilderijtjes maken, maar dat maakt dan samen nog geen museum.” Het is zo raar: we hadden op woordniveau zitten redigeren, op kommaniveau zelfs, terwijl het nog helemaal geen afgerond manuscript was. Achteraf is het zo’n rare geschiedenis!’
‘Een afknapper van jewelste!’
‘Ik weet wel dat een boek soms wordt uitgesteld, wat helemaal geen ramp hoeft te zijn…’
‘Nee, maar jouw boek werd gewoon afgeblazen. Het werd niet uitgesteld, het werd gecanceld!’
Op het terras verschijnt een jonge serveerster, in een alledaagse jurk zonder dienschort. Ze gaat rond met een metalen koffiepot. Een van de mannen op de boomstam zegt iets tegen haar, zij loopt lachend weg. Een blosje siert haar wangen.
Janneke kijkt naar de onschuldige flirt en ze tovert een warme glimlach tevoorschijn. ‘Een week voor ik het manuscript moest inleveren,’ zegt ze, ‘belde ik Harold, mijn redacteur bij Ambo Anthos, en zei ik: “Ik heb het vertelperspectief veranderd.”’
‘In hoeverre verschilt die eerste versie van het boek ten opzichte van de huidige?’
‘Enorm! Ja, kijk, het hele stuk over die moeder was er in die eerste versie eigenlijk al, hoewel ik dat nu helemaal heb herschreven. Maar Katharina als klein meisje, dat deel was er nog niet, die hedendaagse stukken die in 1985 spelen ook niet, dus in die zin is het een totaal ander, veel volwassener boek geworden.’
‘Maar die eerste versie van het verhaal was wel al gebaseerd op Eleonore?’
‘Jazeker. Maar qua structuur en opbouw is het niet te vergelijken. Ook de structuur heb ik herhaaldelijk, tot frustratie van Harold, door elkaar gegooid. Die stukken in 1985 waren eerst drie delen. Op een gegeven moment heb ik het manuscript geprint, de verschillende delen op de vloer uitgespreid en door elkaar gehusseld, omdat dat veel mooier was, naar mijn gevoel. Wat wel als gevolg had dat we heel secuur moesten gaan kijken of in de 1985-passages niet te veel werd weggegeven. Dat was nog een enorme puzzel. Soms werd ik badend in het zweet wakker, met de gedachte: Klopt het nou wel? Er is ook zo veel gesneuveld, dingen waar ik van hield maar die eruit moesten. Er is überhaupt een verschil tussen de roman en Eleonores echte leven, want daarin zijn zoveel meer nare dingen gebeurd, en dat had ik ook allemaal beschreven. Maar dat ging echt te ver en het werd gewoonweg naar. Ik wilde juist dat de omstandigheden voor het personage Katharina zacht waren, want in geen enkel leven is het alleen maar donker.’
‘Want anders zou je in feite de biografie van Eleonore hebben geschreven.’
‘Ja, dat kon ik dus heel lang niet loslaten. Daar zijn die tussenliggende jaren waarin ik bij bol werkte ook heel goed voor geweest.’
[Messenger-berichten tussen Onder literatoren en Janneke Siebelink, 30 maart 2022, de dag voor de boekpresentatie]
[Onder literatoren] Zie Het Parool: ‘Donderdag code geel vanwege sneeuw: “Geen grap”’ Dát zou een pr-stunt zijn!
[Janneke] Ongelofelijk hè?!
[Onder literatoren] Goeie promotie, Janneke!
[Janneke] Met dank aan de weergoden die van lezen houden!
[Onder literatoren] Je bedoelt Deus ex machina?
[Janneke] Ja, In optima forma!
‘Op 1 april 2022 was het dan eindelijk zover: de lancering van Soms sneeuwt het in april. Mét een laagje sneeuw op het trottoir voor boekhandel Blokker, waar je boek werd gelanceerd. Tijdens de boekpresentatie zei je dat je de roman tijdens het wordingsproces van perspectief had veranderd, en je stipte dat zojuist ook al aan. Waarom gooide je het perspectief om?’
‘Je bent bewust en ook onbewust voortdurend met het verhaal en de personages bezig, ik herlas hoofdstukken en dan vroeg ik me af wie hier nou op zit te wachten. Het was in eerste instantie in de eerste persoon enkelvoud geschreven. Die ik-vorm vond ik ineens heel erg benauwd worden, en daar gaat het mis, want je moet als lezer juist een zekere distantie kunnen hebben. Ik wil dat je dat meisje observeert en ziet wat er met haar gebeurt. Dat kan niet bij een eerste persoon enkelvoud. En dus besloot ik de derde persoon enkelvoud te gebruiken. En dus… moest ik dat overal veranderen.’
‘Een ik-persoon is ook beperkt in wat hij of zij weet. Volgens mij zou dat in jouw boek toch een mooie keus zijn geweest.’
‘Ja, maar toch vond ik dat zelf te beperkt.’
‘Dat begrijp ik. In de derde persoon is er een verteller die boven het verhaal hangt… Die verteller hoeft niet alwetend te zijn, maar hij weet wel meer dan het hoofdpersonage…’
‘…en dat gaf mij meer ruimte. Het was inderdaad niet alleen een kwestie van de persoonsvormen aanpassen, maar ook het bewustzijnsniveau van de personages. Tja, het had best wel wat voeten in de aarde. Maar nu het boek er is, ben ik zo gelukkig hoe mooi ze het hebben vormgegeven. Toen ze vertelden dat het boek met een stofomslag zou worden uitgevoerd, heb ik een rondedansje gedaan! Een stofomslag, het krijgt daardoor meteen al extra cachet! Ook de kwaliteit van het papier is prachtig. Ik ben er onwijs blij mee.’
‘Uit de flaptekst blijkt dat het verhaal zich afspeelt in drie tijdperioden en locaties: Amsterdam in de jaren vijftig, Amsterdam en Texel in 1944 / 1945, en Texel in de jaren tachtig. Zo weet de lezer bij voorbaat al dat Katharina’s moeder Helena een geheim uit de oorlog met zich meedraagt, ook al wordt pas later duidelijk waaruit dit geheim precies bestaat. Een slimme keuze, denk ik, om deze informatie al op voorhand aan de lezer te openbaren?’
‘Het is een wankel evenwicht, maar je moet de lezer wel iets geven. Het is niet echt een plotgedreven boek en daarom ga ik ervan uit dat het niet zo erg is als je bepaalde dingen van tevoren weet.’
‘Toen ik de flaptekst las, dacht ik… Ik zal je vertellen wat mijn verwachting van het boek was. Toen ik in de flaptekst las over Helena die op feestjes van de SS stiekem informatie vergaart, had ik verwacht dat ik als lezer veel meer getuige daarvan zou zijn. Dat leek me namelijk best spannend: het verzet, spionage, dat soort dingen.’
‘Maar vond je dat dan eigenlijk jammer?’
‘Ja, ik had best meer willen lezen over Helena die met gevaar voor eigen leven de nazi’s op hun feesten afluistert.’
‘Toch grappig dat je dat zegt. Dat is dus dat deel dat ik al had geschreven, dat tweede deel over die moeder, wat ook weer totaal veranderd is. Het eerste deel, waarin Katharina klein is, vond ik het fijnst om te schrijven. Daar wilde ik niet weg. Soms ben ik toch een beetje bang dat je dat proeft. Er moeten dingen in werking worden gezet, in dat tweede deel, er moeten dingen gebeuren, Helena moet naar Texel. Soms denk ik dat dat te snel gaat.’
‘Nee, ik zie het anders: je bent gewoon dicht bij je onderwerp, bij Katharina en Helena gebleven. Je zei net al dat je passages hebt geschrapt waar je van hield — kill your darlings, nou, dat heb je gedaan, ten gunste van de verhaallijn. Uiteindelijk is dat denk ik een goeie keus geweest. Ik bedoel mijn vraag ook niet als kritiek, ik vind het juist heel interessant wat een flaptekst met de lezer doet, hoe die tekst de lezer op een spoor kan zetten, en of de verwachting wordt ingewilligd. Ik vond zelf namelijk dat je best veel weggeeft met die flaptekst.’
‘Ja, dat is misschien best gevaarlijk.’
‘Je hebt niet voor de meest reguliere vertelwijze gekozen: in de eerste helft van de roman worden de jeugd- en puberjaren van Katharina beschreven, afgewisseld met korte hoofdstukken met een veertigjarige Katharina gedurende één avond in 1985. In de tweede helft van de roman wordt het perspectief verlegd naar Katharina’s moeder Helena in 1944, en worden voor de lezer gaandeweg de sluiers weggenomen van al het onuitgesproken leed van Helena, die niet in staat was onvoorwaardelijk van haar dochter te houden. De verhaallijn van Katharina in 1985 wordt net als in het eerste deel, nu door deze “oorlogshoofdstukken” geweven. Zodoende komen de verhaallijnen aan het einde bij elkaar, nadat je de lezer lang in spanning hebt gelaten. Ingenieus, zeker ook vanuit het oogpunt van de schrijver: hoe doseer je wat de lezer weet en wat de lezer nog niet weet? Dat voor elkaar krijgen in een roman die zich in drie verschillende tijdperiodes afspeelt, is best knap.’
‘Ik moet ineens denken aan Haar naam was Sarah van Tatiana de Rosnay. Ik vond dat een heel fijn boek en kan me niet herinneren of dat nou zo goed geschreven is, maar ook daar laveer je als lezer tussen het heden en het verleden, en met mijn boek had ik niet het idee dat ik met die verschillende tijden iets spannends aan het doen was. Ik had haar boek niet als voorbeeld, absoluut niet. Ook had ik niet het idee dat ik nou iets heel origineels aan het doen was.’
‘Nog even naar wat de lezer wel en niet weet — dat geldt ook voor Katharina zelf. Dat is best wel een speerpunt in jouw roman: wat de hoofdpersoon vanaf het begin tot op de helft van de roman niet weet, bepaalt haar hele jeugd. Het feit dat ze al die tijd niet weet waarom haar moeder haar zo afstandelijk bejegent. Had de roman deze structuur vanaf het begin?’
‘Nee.’
‘Je hebt zitten husselen, vertelde je net. Hoe had je het verhaal in eerste instantie opgebouwd?’
‘Waar ik als allereerste mee begon, was een proloog waarin Katharina het doosje op de slaapkamer van haar oma vindt, en dat oma dan plotseling binnenkomt en boos wordt op Katharina.’
‘Want wat is de reden dat oma die foto van Friedrich al die tijd in dat doosje heeft bewaard?’
‘Daar kun je verschillende dingen bij bedenken. Misschien uiteindelijk toch om het ooit te willen vertellen aan Katharina, als ze zelf volwassen is. Oma heeft er na de oorlog wel voor gezorgd dat Helena met een andere man trouwde. En vele jaren later gunt zij Katharina te weten wie haar echte vader is.’
‘Zij stelt die vraag pas in 1985, toch? Maar ze stelt die vraag eigenlijk aan niemand in het bijzonder, want oma leeft dan allang niet meer.’
‘Ja, maar in die versie was het toch nog echt een heel ander verhaal. Maar de volwassen Katharina ging daarin wel al naar Texel om te onderzoeken waar en hoe.’
‘Want dat is een element uit Eleonores verhaal?’
‘Ja, dat wel, maar wat ik daar verder over beschrijf heb ik ook zelf bedacht. Dat heeft Eleonore me niet zo uitvoerig verteld. Eigenlijk ben ik het die naar het oorlogsmuseum gaat en in die klapper de naam van Friedrich ziet staan, en die met iemand daar in gesprek raakt. Dat ben ikzelf.’
‘Ik heb me afgevraagd hoe ik jouw roman gelezen zou hebben als ik aan het begin van het verhaal niet op de hoogte was geweest van Helena’s oorlogservaring — dus als ik de flaptekst niet gelezen zou hebben. Dan zou het boek een andere lading hebben gekregen. We weten nu aan de hand van de flaptekst dat Helena een oorlogservaring meetorst, en dat dat op de een of andere manier haar gedrag tegenover haar dochter bepaalt. Hadden we dat nou uit de flaptekst niet geweten, dan hadden we een boek gelezen over Katharina die een jeugd heeft gehad met een afstandelijke moeder. Maar waarom ze afstandelijk is, daar had de lezer naar moeten gissen. Als je dat als schrijver gaandeweg het boek duidelijk had willen maken, was het wellicht voor de verhaalopbouw noodzakelijk geweest om de hoofdstukken over Helena in 1944 / 1945 vanaf het begin door de vertelling te vlechten, waardoor het verhaal een gefragmenteerder karakter zou hebben gekregen. Maar hoe was de verhaalstructuur in de eerste versie, vooral wat betreft hoeveel en wanneer de lezer te weten komt?’
‘Er was in die fase een heel andere opbouw. Het verhaal begint bij dat doosje dat Katharina vindt, en op een gegeven moment is er bezoek. Het huis heeft en-suite deuren, en Katharina hoort het bezoek tegen Helena praten achter die deuren: “Wat is dat toch met die dochter van jou? Ze lijkt helemaal niet op jou…” Toen was ik op die manier broodkruimels aan het strooien. Het verhaal werd chronologisch verteld, en in die chronologie komt het verleden naar boven. Dat is lang niet zo spannend. En de passage waarin Helena naar Texel gaat, zit dan nog in de vertelling, je gaat niet écht met haar mee. En dus is er ook geen dialoog tussen Friedrich en Helena in 1944 / 45. En dat is juist essentieel, want zo krijgen personages kleur. En is er couleur locale. Anders heb je… een familiegeschiedenis!’
‘Als jij vroeger niet die familiegeschiedenissen had geschreven, was je misschien van meet af aan op een heel andere manier aan dit boek begonnen.’
‘Ja, dat zou heel goed kunnen. Maar dan was dit überhaupt niet gebeurd, denk ik. Ik heb nog nooit zo sterk het gevoel gehad: wow, dit boek heeft echt zo moeten zijn.’
‘Toch vreemd eigenlijk — je doet het bijna voorkomen alsof het een groot toeval is geweest dat jij schrijver bent geworden. Maar dat is bijna niet voor te stellen als je uit een nest komt dat Siebelink heet?’
‘Tja, maar mijn zus is ook geen schrijver.’
‘Maar je vader en je broer wel. De kans dat die vonk op jou overspringt, is dan toch helemaal niet zo vergezocht.’
‘Ik zeg altijd: ik had nooit de ambitie om schrijver te worden, dat is in zekere zin ook wel waar, maar het komt ook voort uit een stukje onzekerheid en zelfbescherming. Als ik niet kies voor het schrijverschap, als ik het niet aanga, kan ik ook niet falen. Ik heb het wel steeds opgezocht: in elke baan die ik had, plukte ik meteen de dingen eruit wanneer het over schrijven ging. Als het maar kon gaan om verhalen te vertellen, dan trok ik dat naar me toe. Maar met zoiets groots als een roman… Ik denk dat ik mezelf voorhield dat ik geen schrijfambitie had maar dat ik het stiekem juist wél wilde. En ik dan maar in de veilige marge van die familiegeschiedenissen mijn heil zocht.’
‘Soms sneeuwt het in april is volgens de flaptekst “een aangrijpende en meeslepende geschiedenis die gebaseerd is op ware gebeurtenissen”. De expositie van de roman is erg fraai, de psychologische karakterisering van het jeugdige personage Katharina (kortweg Kat) verloopt geleidelijk, helder. De couleur locale is raak, je vermijdt clichés, het verhaal ontroert. Het sociaal milieu en de gezinssituatie worden raak getypeerd. Jouw roman is gebaseerd op het verhaal van Eleonore, de werkelijk bestaande dame die gestalte krijgt in het personage Katharina. Anders dan bij het optekenen van familiegeschiedenissen, waarbij je de werkelijkheid zo veel mogelijk intact laat, heb je in jouw roman ook zaken gefictionaliseerd. Hoe ver ben je daarin gegaan, en was het lastig om feit en fictie door elkaar te weven?’
‘Het was vooral lastig om de werkelijkheid los te laten. En dat terwijl ik me ontzettend schatplichtig voelde aan Eleonores levensverhaal. Wie ben ik om daaraan te gaan morrelen en er mijn eigen gevoelens op los te laten?’
‘Maar op het moment dat Eleonore ermee instemt dat jij een roman gaat schrijven die is gebaseerd op haar ervaringen, dan weet zij toch dat jij dingen gaat fictionaliseren?’
‘Ja, maar ik denk toch ook dat zij, net zomin als ik me dat kon indenken, zich heeft kunnen realiseren wat de impact daarvan precies zou zijn. Dat ze op een gegeven moment iets leest en denkt: maar dat heb ik helemaal niet gedaan, of: dat gaat helemaal niet over mij, of: ik had helemaal geen vriendin die Dirkje heette. Of: we hadden helemaal geen auto waarmee we gemakkelijk naar het verzorgingstehuis konden rijden. Sterker nog: er wás helemaal geen verzorgingstehuis! Oma komt in Eleonores werkelijke levensverhaal überhaupt niet voor. Ook haar moeders leven verliep anders, die werd heel oud.’
‘Dus in die opzichten ben je geheel afgeweken van…’
‘Totaal! En ik weet ook niet meer waarom, dat is dan toch de verbeelding die je op zo’n verhaal loslaat. En in het echt had ze een halfbroertje, die zat ook in die eerste versie — getrouw aan mijn wens om alles zo eerlijk mogelijk op te schrijven. Dat heb ik er later allemaal weer uit gehaald. Harold, mijn redacteur, zei op de boekpresentatie dat je een boek pas echt kunt schrijven wanneer je je echt tot het onderwerp en de tijdgeest en de onderlinge verhoudingen kunt verhouden. Hij zei het iets anders, maar dit is wel ongeveer de strekking. Dat vond ik heel mooi. Die relatieproblematiek van Katharina en Peter had ik ook niet eerder kunnen opschrijven, maar met het klimmen van de jaren en een rijkere levenservaring kun je je beter in een dergelijke problematiek inleven. Ik weet dat mijn vader heel veel uit de realiteit in zijn boeken verwerkt. En ik heb mezelf altijd bezworen dat ik dat niet wil. Het is misschien een beetje tricky dat ik dat nu aanhaal, maar hij heeft in een van zijn boeken een meisje opgevoerd met een eetprobleem, en dat was ik, in feite. Maar dat heeft hij zo beschreven dat het niet te herleiden valt. Ik had er ook niet zo veel moeite mee. Zelfs in Knielen op een bed violen heeft mijn vader… Alles is waargebeurd, maar als schrijver dik je de werkelijkheid in. De basis is waar, zogezegd, maar hij heeft ook zijn verbeelding op dingen losgelaten. Hij blijft ook steevast zeggen: “Maar ik had juist een heel leuke jeugd. Iedereen denkt dat in die zwaar gereformeerde omgeving voor mij alles zwart en donker was, maar in de realiteit was dat helemaal niet zo.” In een roman moet je wel een bepaalde setting creëren: gevoelens indikken, dingen weglaten. Ik dacht altijd dat het een zwaktebod was, ik wilde geen dingen uit de realiteit gebruiken.’
‘“Waar gebeurd is geen excuus”, zoals Reve zegt.’
‘Ja, en later ben ik erachter gekomen dat zelfs Tolkien met al zijn fantasiewerelden zijn eigen gedachtegoed in zijn personages legde. Het spreekt boekdelen als je de gebeurtenissen in zijn boeken vergelijkt met de oorlog, en wat daarvan in die boeken terugkomt. Of een boek zich nou afspeelt op Mars, of waar dan ook, er zit altijd iets in van de maker zelf. Het is onvermijdelijk dat je scènes in je boek relateert aan eigen ervaringen.’
Ik kijk op mijn vragenlijst en lees mijn volgende vraag voor. ‘Zitten er in Katharina, hetzij als twaalfjarige in 1957 of veertigjarige in 1985, autobiografische elementen van de auteur zelf? Jij loopt in jouw antwoorden telkens net even vooruit op mijn volgende vraag, merk je dat?’
‘Ja, grappig is dat! Om met de jonge Katharina te beginnen: ikzelf werd in mijn jeugd nooit gepest, maar ik hoorde daarentegen ook nooit helemaal bij één groepje. Ik wandelde altijd zo’n beetje overal doorheen. Maar ik heb ook weleens middagpauzes op de wc doorgebracht, omdat ik me niet bij een van de al bestaande groepjes durfde te voegen. Ik voel me heel erg verwant met dat gevoel van je niet thuis voelen. Dat is een autobiografisch laagje dat ik aan het personage heb toegevoegd. En het ouder worden van Katharina — “Het maakt me kwetsbaar”, zegt ze ergens. Wanneer ze lacht, ziet ze rimpeltjes in de spiegel. Of ze kijkt naar de levervlekken die ze ook bij haar oma ziet. Dat had mijn eigen opa ook heel erg. In die aspecten kan ik me ook goed invoelen, dat dat proces iemand kwetsbaar maakt omdat het dan steeds meer over de binnenkant gaat. Je kunt steeds minder verbloemen. En ten slotte het acteren van Katharina. Het eeuwige gevoel dat je door de mand valt, als moeder, vrouw, vriendin, als mens… wat Katharina ook wel heel erg beleeft, en wat bij haar weliswaar ergens anders vandaan komt. Dat herken ik ook heel erg. Maar daarin sta ik ook niet alleen, volgens mij.’
‘Op een bepaald moment zegt buurvrouw Keetje: “Geef nooit het hele hart.” Dat vond ik zo’n mooi zinnetje. Is dat een uitspraak van Eleonore of van jouzelf?’
‘Dat is iets van mijzelf. Dat heb ik Eleonore nooit horen zeggen. Daaruit spreekt het gevoel: hoe meer je geeft, hoe meer je kwijt kunt raken. Dat gevoel ken ik heel goed.’
‘En toch ben jij niet een type dat niet het hele hart geeft. Jij geeft volgens mij wel je hele hart. Jij stelt je open, je bent niet terughoudend.’
‘Nee, dat niet, maar… uiteindelijk zit er wel een grens aan.’
[Katharina, Amsterdam, 1957]
‘Kat was te klein om het te begrijpen en te groot om het te kunnen vergeten. […] Het gevoel kon haar namelijk ook zomaar weer verlaten en dan lag ze daar, alleen met haar lichaam als omhulsel en veel te veel gedachten in haar hoofd.’
‘De twaalfjarige Katharina is leergierig, sensitief, peinst veel. Ze heeft naar eigen zeggen een “hoofd vol gedachten”. Een buurvrouw zegt tegen haar: “Slim meisje ben jij. Pas maar op dat je niet te veel weet.” Dat is ook weer een sleutelzin, een mooie vooruitwijzing naar wat in de verre toekomst komen gaat. Katharina groeit op in een gezin waar over familiebanden wordt gezwegen. De oorlog hangt als een schaduwwolk boven het gezin. Maar de ware toedracht van het zwijgen kent ze niet. Haar vader en oma overlijden als Katharina twaalf is, aan hen kan ze geen vragen meer stellen. Haar moeder heeft een gesloten karakter en blijft zwijgen. Was het lastig om je in te leven in de twaalfjarige Kat en de trauma’s van het gezin waarin zij opgroeit?’
‘Nee, gek genoeg helemaal niet. Wat zou Freud daarvan zeggen? Nee, ik kon me daar heel goed in verplaatsen.’
‘Kwam dat omdat Eleonore daarover zoveel verteld had?’
‘Nee, want daar heeft ze helemaal niet zo veel over verteld. Zij groeide weliswaar op met die stilte in het gezin, had bovendien ook nog een halfbroertje en een nare vader die een heel nadrukkelijke rol speelde in haar leven. Ik kon me daar heel erg goed in inleven. Het gevaar school erin dat ik de jeugdige Katharina te volwassen gedachten wilde geven. Zo van: wat kun je een twaalfjarige allemaal wel of niet laten denken? En—’
‘Het is echt ongelofelijk: je loopt weer vooruit op mijn volgende vraag. Er is een soort voortschrijdende telepathie tussen ons.’
‘Hoe is het mogelijk?’
‘Tja. Ik wou dus zeggen dat het perspectief van een twaalf- of dertienjarige, tussen kind en volwassene in, prachtige mogelijkheden biedt in een roman. Ook zo’n mooi voorbeeld is de dertienjarige Briony in Boetekleed van Ian McEwan: net als Katharina denkt ze veel na over wat ze ziet en hoort en voelt, maar mist ze levenservaring en inzicht om het in context te plaatsen en te begrijpen. Hoe komt dat, dat jij het niet lastig vindt om je in een twaalfjarige in te leven?’
‘Ik lees zelf graag boeken waarin… Er zijn volgens mij in de volwassenenliteratuur niet zo heel veel boeken waarbij vanuit een jong persoon wordt gesproken. Ik hou bijvoorbeeld erg van Nicolas en de verdwijning van de wereld van Anne Eekhout. Dat boek gaat over een jongetje van acht jaar, en over zijn stem kun je ook af en toe zeggen: is hij hier niet te wijs voor zijn leeftijd? Maar toch: de belevingswereld van een kind vind ik zo interessant, en vooral die leeftijd. Het kantelpunt naar de volwassenheid, waarin je die mooie blik verliest. In de belevingswereld van een kind zijn de dingen zoals ze zijn. Dat pure, dat zuivere vind ik zo mooi, in dat gevoel kan ik me nog heel goed terugwerpen.’
‘Bedoel je hoe jij destijds de wereld bezag als twaalf-, dertienjarige?’
‘Ja. De droefheid van Katharina, daar kan ik me goed in verplaatsen. Toen ik dertien was, lag ik soms te huilen in bed wanneer ik naar buiten, naar de sterrenhemel keek. Dan dacht ik: Ik ga dit alles nooit van mijn leven bevatten, ik zal nooit weten hoe oneindig het heelal is, ik zal nooit weten hoe het allemaal precies in elkaar zit. Daar kon ik echt om liggen huilen, om dat besef dat begint binnen te sijpelen, totdat het moment van acceptatie, of berusting, in je leven komt. Ik had het daar laatst over met mijn zoon, die dertien is. Ik vertelde hem dat ikzelf vroeger af en toe best ontregeld kon zijn door levensvraagstukken. Ik zei: “Heb jij daar nooit last van?” En hij zei: “Nee.” Ik: “Oké. Waar denk jij dan aan?” “Aan voetbal.”’
‘Terwijl jij vroeger lag na te denken over het heelal…’
‘Ja, maar mijn dochter is…, die heeft dezelfde…’
‘Jouw dochter is ongeveer even oud als Kat, of ietsje ouder. Heeft je dochter jouw boek gelezen?’
‘Ja, ze is aan het lezen.’
‘Wat vond ze ervan?’
‘Ze vindt het heel mooi, maar het grappige is dat zij heel erg aanslaat op de relatie tussen Katharina en Dirkje. Ze vroeg laatst: “Mam, Kat en Dirkje zijn een beetje verliefd, hè?” “Ja, ik denk de een wel iets meer dan de ander.” Ik denk dat ze dat wel interessant vindt. Verder leest zij vooral veel in het Engels, maar laatst had ze zowaar De avondengelezen, omdat ze op school bezig zijn met de naoorlogse literatuur. Ze zei: “Dat boek is zo’n goed voorbeeld daarvan. Ik vond het zo mooi hoe het eindigde. En dat je ondanks het alledaagse toch wilt doorlezen.”’
‘Zien we in Katharina nog iets terug dat je aan jouw dochter hebt ontleend?’
‘Van mijn dochter niets. Helemaal niets. Grappig eigenlijk, nu ik erover nadenk.’
‘Heb je dat bewust niet gedaan? Of onbewust?’
‘Onbewust. Maar er gebeuren nu wel dingen in haar leven, dat ik bij mezelf denk: O! Mijn handen jeuken om daar iets mee te doen!’
‘“Dat is materiaal!”’
‘Ja, materiaal! Erg, hè? Maar goed, dat ga ik dus echt niet doen. Ik ga haar vertrouwen niet beschamen.’
[Katharina, Amsterdam, 1957]
‘“Waar zijn foto’s van de familie van vader en van opa en oma op jullie bruiloft?” vroeg Kat aan moeder. “Als je trouwt is het toch altijd feest?”’
‘Katharina vraagt zich in jouw roman af waarom er zo weinig familieleden zijn die ze kent:
‘Oma, die familie op die laatste foto, waar woont die?’
‘Welke foto?’
‘In uw trouwalbum. Die foto met al die namen achterop.’
‘De meesten zijn doodgegaan in de oorlog. Van de honger. Sommigen leven nog, maar het contact is verwaterd. Dat
gebeurt soms in families. Dan raak je elkaar een beetje uit het oog.’
‘Maar we kunnen ze toch schrijven?’
‘Ik heb geen adressen, Kat. Ik weet ook niet waar we zouden moeten beginnen met praten met die mensen.’
‘Maar ze waren op uw bruiloft. Ik wil ze kennen. Het is familie.’
Als we even een zijsprong mogen maken naar jouw eigen familie: vader Jan en broer Jeroen schrijven zelf ook al vele jaren, Jan voornamelijk romans en Jeroen meer journalistieke non-fictie. Wanneer werd jijzelf je ervan bewust dat jij ook schrijver wilde worden?’
‘Ik weet niet of je kan zeggen dat je schrijver wilt worden. Ik vind het trouwens ook nog steeds een groot, eng woord. Bij een schrijver heb ik altijd het idee dat hij of zij de grote verhalen van de maatschappij vastlegt. Een chroniqueur van de tijd, die zo goed kan vastleggen hoe de maatschappij nu haar weerslag heeft op de levens van individuen. Dat geeft mij het gevoel dat ik aan allerlei verwachtingen moet voldoen, terwijl ik juist vooral mooie verhalen wil vertellen die mensen misschien een beetje aan het denken zetten. Maar ook dat vind ik bijna pedant om over mezelf te zeggen. Wie ben ik nou helemaal?’
‘Maar had jij jouw vader als voorbeeld? Zo van: o ja, dat wil ik ook! Hem het hemd van het lijf vragen om te weten hoe je dat doet, een boek schrijven?’
‘Nee, en achteraf vind ik het wel fascinerend… Als ik hem meer had gevraagd, dan was ik er toch nooit helemaal achter gekomen. Het is voor iedereen anders. Ik weet wel het een en ander van zijn schrijfprocessen, en ik zie ook wel gelijkenissen in zijn briefjes en aantekeningen. Dat heb ikzelf ook, dat herken ik enorm. Maar om op je vraag terug te komen: een precieze datum, nee.’
[Katharina, Texel, 1985]
‘Misschien zijn ze versleten als geliefden. Misschien is dit het. Ze komen niet dieper in elkaar. Ze hebben zich te lang met kleinigheden beziggehouden. Ze vermijden de grote vragen. Ze is een opgave voor hem geworden. Misschien willen ze te veel bij elkaar vinden. Misschien hoeft het niet meer één iemand te zijn, misschien is het veiliger als ze zichzelf versnippert bij verschillende mannen, net zoals haar moeder deed toen haar vader was overleden. Dan kan ze bij iedereen een beetje van zichzelf zijn. Dan hoeft ze nooit meer te proberen om heel te zijn, om te doen alsof.’
‘In 1985 is Katharina op veertigjarige leeftijd in een nieuwe fase terechtgekomen: ze is eindelijk zwanger, kent de geschiedenis van haar moeder en wat dat met haarzelf te maken heeft. Hierdoor is Katharina afstandelijk geworden in haar relatie, “kan amper met zichzelf leven”. Haar man Peter spreekt haar aan over “haar onvermogen lief te hebben”. We hadden het er al over dat de roman voor een bepaald deel fictief is. Wat vond Eleonore ervan om haar hoogstpersoonlijke verhaal terug te lezen, maar dan vermengd met verzonnen gebeurtenissen en dialogen?’
‘Ze gaf mij in zekere zin carte blanche. En ik heb steeds tegen haar gezegd: “Het gaat niet over jou. Ik hoop echt dat je dat kunt loslaten.” Zij is een stoere, sterke vrouw, die niet snel haar emoties zal tonen. Maar nadat ze het boek zorgvuldig had gelezen bleek toch dat ze het – net als ik in eerste instantie – heel erg moeilijk vindt om de waarheid los te laten. Ze appte me om te vragen of ik haar geboortedag bewust een dag had vervroegd. “Want het is fout wat er staat,” zei ze. “Nee,” antwoordde ik, “het is niet fout, dat heb ik bewust gedaan omdat ik op een bepaald moment op een vrijdag moet uitkomen, daar had ik die dag voor nodig.” Ik heb daar uren mee zitten puzzelen. Het ging haar vooral om details uit de thuissituatie. Haar vader werkte niet in de haven, zoals Katharina’s vader.’
‘Wat in elk geval wel conform de werkelijkheid is, Eleonores vader was wel een SS’er?’
‘Ja, hij was arts, net als in de roman. Ik kwam zijn naam ook echt tegen in het oorlogsmuseum, de permanente tentoonstelling op Texel. Dat was voor mij in zekere zin ook een onomstotelijke bevestiging dat dit verhaal echt gebeurd is. Ondanks het feit dat ze me alles al had verteld, en ik wist dat ze het natuurlijk niet had verzonnen. Toen zag ik de naam van haar vader in die klapper en werd ik overvallen door een mengeling van intens verdriet en gelukzaligheid. En opeens besefte ik dat ik een heel bijzonder verhaal in handen had.’
‘Heette haar vader ook Friedrich?’
‘Ja, en hij was arts, dat is in de roman allemaal hetzelfde gebleven. Meteen kwam er toen ook meer gewicht aan het verhaal te hangen. Ik besefte nog meer dat ik er heel zorgvuldig mee moest omspringen.’
‘Hoe is Eleonore zelf achter de waarheid gekomen?’
‘Haar moeder was overleden, waarna—’
‘Dus haar moeder heeft haar hele leven gezwegen?’
‘Ja. Eleonore moest op zoek gaan naar verzekeringspapieren. Nadat ze die had gevonden, zag ze dat daarop stond: “kind geëcht”. Zij had als kind gevoeld dat er iets niet klopte, en nu zag ze dus “kind geëcht” in de verzekeringspapieren staan. En haar broertje – of eigenlijk haar halfbroer, die een kind was van Katharina’s stiefvader – kende het verhaal wel. Van hem heeft ze het vervolgens pas te horen gekregen. Dat is allemaal heel anders gegaan dan in de roman.’
‘Ervaar jij het fictionaliseren van een werkelijk bestaand levensverhaal als bevrijdend of beperkend?’
‘Bevrijdend, toch wel. Ik vind dat een fijn gegeven, zolang je maar zelf de vrijheid voelt om de werkelijkheid los te laten en je je niet schatplichtig blijft voelen aan de persoon in kwestie. Maar dan nog is er een groot verschil tussen een bekend geschiedkundig personage en een individu. Die laatste vind ik veel interessanter om over te schrijven dan een geschiedkundig personage. Ik hou ervan kleine levens – dus niet onbeduidend – te beschrijven, en de weerloosheid die ze ervaren tegenover grotere krachten om hen heen. Dat vind ik veel interessanter om mezelf in te verliezen en te verdiepen dan bijvoorbeeld Catharina de Grote.’
[Helena, Texel, 1945]
‘De granaten splitsten op de gietijzeren omheining, waaierden als splinters uit, boorden zich in ogen, benen en schedels. De granaten sloegen gaten in het wegdek en rukten voor de ogen van vrienden bij een van de jongens de benen van zijn lijf. Granaatscherven in rug en heupen, gezichten geperforeerd door steengruis.’
‘Je stelde mij eerder de vraag of ik Soms sneeuwt het in april een “vrouwenboek” vond. Die gedachte was tijdens het lezen niet bij me opgekomen. Vind jij jouw roman zelf een typisch vrouwenboek?’
‘Daar was ik wel een beetje bang voor. Maar ik werd dienaangaande al vrij snel terechtgewezen — dat dat niet zo is, misschien vanwege de hoofdstukken over de oorlog. Maar ik denk zelf toch wel dat het meer een vrouwenboek is.’
‘Werkt het zo in de boekenwereld: wanneer een vrouwelijke schrijver een boek schrijft, is de kans groter dat men het als een “vrouwenboek” bestempelt, dan wanneer een mannelijke schrijver wiens boek minder snel als “mannenboek” wordt beschouwd? Werkt het zo?’
‘Een beetje wel, volgens mij.’
‘Dat is een beetje het Bridget Jones- of Sex and the City-syndroom? Waarom kwam je überhaupt op die gedachte?’
‘Vooral omdat de hoofdpersonen drie vrouwen zijn. Misschien was ik er een beetje bang voor dat mijn roman mannen niet zo zou aanspreken.’
‘Wat mij opviel, waren de expliciete passages van gruwelijk geweld, ook jegens dieren, in jouw boek: het hondje Bobby, bovenstaande aanhaling over de gesneuvelde soldaten op Texel. Je verenigt in jouw roman psychologische diepgang, trefzekere historische authenticiteit, levensechte dialogen, en grote thema’s als identiteit, oorlog, eenzaamheid, morele dilemma’s, een onmogelijke liefde. Toch niet bepaald typerend voor een genre als chicklit, als ik die badinerende term mag gebruiken?’
‘Nee. Maar ik had ook niet per se chicklit voor ogen.’
‘Weet ik, maar ik wou de zaken heel even op scherp zetten. Los daarvan: de dingen die jij beschrijft vind ik niet typerend voor een “vrouwenboek”. Je geeft mooie inzichten in de psyche van Katharina, je geeft juist blijk van psychologisch inzicht.’
‘Dank je. Gelukkig krijg ik ook heus fijne reacties van mannelijke recensenten.’
‘Het feit dat jij een vrouwelijke schrijver bent, had volgens mij wel voordelen bij het beschrijven van de gevoelswereld van zowel de jeugdige als de volwassen Katharina. Zet jij met meer gemak vrouwelijke personages neer dan mannelijke?’
‘Dat vind ik moeilijk om te zeggen. Ik heb me wel in Friedrich verdiept, maar… (lacht) ik vind vrouwen persoonlijk interessanter om over te schrijven.’
[Helena, Texel, 1944]
‘Ze dronken, aten brood met schapenkaas dat Friedrich mee had genomen. De avond bracht het lichten van de zee. Het water liet algen schitteren als vonken bij het trage omslaan van de golven, als sterren in de zee. Dit was waar ze naar had verlangd, waar ze van droomde.’
‘De gebeurtenissen die Helena meemaakt op Texel spelen zich af tegen de achtergrond van de Opstand van de Georgiërs. Je beschrijft die opstand terecht summier, zodat de lezer de draad van Helena’s verhaal niet kwijtraakt. Kun je iets meer over die “oorlog in een oorlog”, zoals je het omschrijft, vertellen?’
‘Dat waren Georgische krijgsgevangenen die door de Duitsers waren ingelijfd aan het Oostfront. De Duitsers waren daar aan de winnende hand, en zij stelden de Georgiërs de keus: of je sterft hier van de honger, of je gaat met ons mee, trekt een Duits uniform aan en vecht aan onze zijde tegen de geallieerden. Je moet beseffen dat het allemaal jongemannen waren. Je kiest niet zomaar voor de dood, dus deden ze wat van ze gevraagd werd. Ze zijn eerst via de Golf van Biskaje helemaal naar Zandvoort opgerukt, daar zijn ze een tijd gestationeerd geweest. Uiteindelijk is dat bataljon naar Texel verscheept, om daar te helpen bouwen aan de Atlantikwall, of althans om die te verstevigen. Dan heb ik het over februari 1945. Voor die tijd zaten op Texel ook al Kaukasiërs, Indiërs en dergelijke. De Duitsers die zich er bevonden, waren daar om te herstellen van de gruwelijkheden die ze hadden gezien. Er heerste dus, voor zover je dat kan zeggen, een tamelijk gemoedelijke sfeer. Tot het moment dat de geallieerden Arnhem bereikten en de Duitsers zware verliezen leden. Dat was het moment dat de Georgische krijgsgevangenen werden verordonneerd om onder leiding van generaal Breitner mee te gaan vechten. De geallieerde krijgsmachten waren inmiddels al verder dan Arnhem doorgedrongen. De Georgische krijgsgevangenen zouden op 6 april vanaf Texel vertrekken, maar Sjalwa Loladze, de leider van de Georgiërs, heeft toen een opstand ontketend. Hij zei: “Ons uniform behoort dan wel tot de Duitsers, maar ons hart behoort tot Stalin.” In de nacht van 5 op 6 april hebben ze zich gegroepeerd en hebben ze vrijwel alle Duitsers die op Texel aanwezig waren, eerst dronken gevoerd en vervolgens met bajonetten de keel doorgesneden. Alleen Breitner wist te ontsnappen. Binnen drie uur bereikte hij het vasteland, mobiliseerde Duitse troepen en keerde terug naar Texel. Bij die slag werden de Georgiërs naar het uiterst noordelijke punt van het eiland verdreven, waarbij vijfhonderd Georgiërs en ook zo’n honderd Texelaars het leven hebben gelaten. Die liggen begraven op De Hoge Berg. Op voorhand wist ik helemaal niets over deze geschiedenis, en daarom ook intrigeerde mij het verhaal enorm, dat er in drie weken tijd nog zo’n gruwelijke oorlog in een oorlog is gevoerd op het eiland, en dat heel veel Nederlanders daar totaal niets van weten. Destijds waren de eilandbewoners heel erg verdeeld — het ene deel was voor de Georgiërs en bood ze een onderduikmogelijkheid aan, en een ander deel van de bevolking vroeg zich vooral af: “Waarom doen jullie ons dit nog aan, nu de oorlog op zijn einde loopt? Hadden jullie niet kunnen wachten?” Maar ja, de Georgiërs wisten wat hun boven het hoofd hing, namelijk dat zij naar de goelag zouden worden gestuurd, zodra ze ook maar één been zouden uitsteken om aan de zijde van de Duitsers mee te vechten. Want dan werden ze door Stalin als verraders beschouwd.’
‘Zit er al een volgend boek in de pen?’
‘Ik ben er wel heel hard over na aan het denken. Ik zou heel graag iets willen doen met alle stukjes die ik over het hospice heb geschreven. Aan de hand daarvan zou ik graag een soort “tussenboek” willen maken.’
‘Dus niet geromantiseerd, maar sec jouw observaties?’
‘Ja, al weet ik niet of iemand daar überhaupt op zit te wachten. Misschien dat ik het nog wat meer moet aankleden, ik weet het niet. Het zijn stukjes over hoe het eraan toegaat in zo’n hospice, over de mensen die er verblijven. In die stukjes gebruik ik ook wel mijn verbeelding, maar de waarheid overheerst. Het is nooit helemáál verzonnen.’
‘Een hospice is een huis waar mensen in hun laatste levensfase naartoe gaan, toch?’
‘Waar ze sterven, ja.’
‘En komt er ook nog een “echt” boek, geen tussenboek?’
‘Daar zit ik nog op te broeden. Wat ik in het begin al zei, het kantelpunt van een mens, dat blijf ik interessant vinden. Wanneer gaat het nou echt mis? De dreigende… Maar ik weet het nog niet, ik kan heel veel gaan verzinnen maar ik weet het nog niet.’
‘Beloof je jouw lezers dat ze op dat boek niet ook weer tien jaar hoeven wachten?’
‘Ik geloof dat Donna Tartt er ook tien jaar over doet. Niet dat ik me met haar vergelijk… En zij schrijft heel dikke boeken.’
‘Dus wij hoeven hopelijk maar een jaartje of drie, vier te wachten op jouw volgende roman?’
‘Ja, hopelijk.’
‘Even onder literatoren: welk boek heb jij stukgelezen, welke schrijver bewonder jij?’
‘Ingrid Jonker! Zij is een Zuid-Afrikaanse dichteres. Dat vind ik een heel bijzondere vrouw en ik vind haar gedichten heel mooi, en haar levensverhaal is heel intens. Ze heeft uiteindelijk zelfmoord gepleegd, en vanuit de personages Helena en Katharina voel ik veel verwantschap met haar. Omdat ze opgroeit tijdens het anti-apartheidsregime, een bepaald tijdsgewricht waar zij ook helemaal geen invloed op heeft, maar waar ze wel last van heeft. Ook Ingrid heeft haar oma op jonge leeftijd verloren, met wie ze een heel goede band had. Er is een aantal overeenkomsten die je bijna een-op-een kunt plakken op Helena dan wel Katharina.’
‘Schreef Ingrid Jonker uitsluitend poëzie?’
‘Ja, ze heeft alleen poëzie geschreven.’
‘Is er een bepaalde bundel waarnaar je voorkeur uitgaat?’
‘Ja, Ik herhaal je. Dat is een bloemlezing die van een heel mooi nawoord is voorzien. Er is een film over haar leven gemaakt, Black Butterflies, en de rol van Ingird wordt daarin vertolkt door Carice van Houten. Uit de film spreekt het beeld van een gecompliceerde vrouw: ook zij wil liever opgaan in het grote niets, eigenlijk net als Katharina. Ze voelt zich niet goed genoeg voor de liefde, denkt dat ze niet genoeg kan geven en dat ze het al zeker niet verdient om liefde te ontvangen.’
Na een gesprek van zo’n twee uur is mijn zitvlak gevoelloos geworden op het muurtje van Hotel Texel. Ik stel voor om de benen te strekken — misschien, ‘nu we hier toch zijn’ vraag ik, vindt Janneke het van waarde om het nog maar drie weken geleden gedolven massagraf voor de Georgische soldaten te gaan bezichtigen? Pas begin jaren vijftig zal op de begraafplaats een granieten monument voor de gevallen Georgiërs worden opgericht, maar nu is het terrein nog weinig meer dan een knekelput met een laag aarde erop.
Het is onwerkelijk — door de lagen van de tijd heen iets te gaan aanschouwen in een prilheid die het straks in onze eigen tijd al lang niet meer heeft. Janneke beaamt wat ik hardop loop te mijmeren, en zegt dat ze dat ene woord waar ze naar zocht nu stellig heeft gevonden: ‘Tijdovereenkomstig.’
Den Burg (Texel), juni 1945
.
Onder literatoren is een serie vraaggesprekken met schrijvers over hun recent verschenen roman, biografie, dichtbundel, over hun oeuvre of anderszins. De vraaggesprekken worden omgewerkt naar een gestileerde dialoog tussen interviewer en auteur, een gesprek dat plaatsvindt op een locatie uit het boek vanwaaruit het door de auteur opgeroepen narratief besproken wordt.
Soms sneeuwt het in april van Janneke Siebelink vertelt het verhaal van een meisje dat opgroeit met het gewicht van haar moeders oorlogstrauma op haar schouders. Een aangrijpende en meeslepende geschiedenis die gebaseerd is op ware gebeurtenissen.