In het Laboratorium des Boeks wordt, de Latijnse stam van het woord zegt het al, gewerkt. Aan boeken, dat spr–, schrijft voor zich. Het bedoelde Laboratorium is niet gebonden aan één plaats, kan zich overal en nergens bevinden. Zoals te doen gebruikelijk, bevinden uw vragensteller en vragengestelde zich op een locatie uit het boek in kwestie. Een beetje gedesoriënteerd dwaal ik door… ja, waar ben ik eigenlijk? Een plek waar het Laboratorium werkzaam is, zoveel is me duidelijk. Het mij omgevende ziet er wat onbestemd uit, ik herken het niet. Het is geen architectonische ruimte — muren, deuren en ramen ontbreken immers. Wel is er iets dat in de verte wat weg heeft van een verhoging; een toneel, een bühne? Alles is zacht, rond, eindig in grootte maar eindeloos in grootheid. Een zenuwcentrum als het ware, maar waarvan? Ik weet nog dat ik de wens had om me zo goed mogelijk in mijn onderwerp te verplaatsen — een no-brainer, meende ik. En nu ben ik hier, maar waar is ‘hier’? Hoe ben ik hier terechtgekomen? En waar is mijn gesprekspartner? Joost mag het weten.
Een stem. Dichtbij en veraf tegelijk, met een soort hoofd-onder-water-in-het-zwembadgalm: ‘Fred! Fre-hed! Wat doe je daarbinnen?’
Ik roep vertwijfeld terug: ‘Wáárbinnen?’
‘In mijn hoofd! Kom er eens uit, zeg!’
Even later staan we boven, op de omloop van vuurtoren Westerlicht, die is gelegen in de duinen bij Nieuw-Haamstede op Schouwen-Duiveland. Ik met mijn handen stevig aan de reling, want hoofdhoogte trek ik nog wel, maar torenhoog… Overdag toont de vuurtoren zich aan omwonenden en passanten als een reusachtige rood-met-wit spiraliserende zuurstok. Wie op dit uur naar de toren opkijkt, ziet alleen een diepzeezwart silhouet tegen een maanloze nachthemel. Boven op het duistere bouwsel flitst het vuurtorenlicht, twee keer per vijftien seconden, met een lichtintensiteit van ruim vijf miljoen candela, (ook weer) Latijn voor kaars.
Maar Joost Nijsen is niet de tweehonderdzesentwintig traptreden opgeklommen om naar een verhandeling over licht te luisteren. We gaan praten over zijn boek Uitgeversgeluk, dat op 2 juni 2022 is verschenen, over ‘een mijlpaal, een afscheid en een begin’, zoals hij het in de zomerbrochure van zijn Uitgeverij Podium verwoordt. Nu ik – brutale wannabe-journalist! – uit zijn hoofd ben gekropen, staan we naast elkaar en turen de zwart-witte nacht in (à la The Lighthouse), bijgelicht door de felle, kleurloze straal die genadeloos alle woelingen van de zee blootlegt.
‘Net als die vuurtoren moet die uitgever een baken zijn. Vond ik. Vind ik nog steeds. Waar zo’n toren moet voorkomen dat zeelieden uit koers raken, brengt de uitgever boeken in het licht die richting geven.’
‘In Uitgeversgeluk passeren vele namen van voornamelijk schrijvers de revue. Het kostte je naar eigen zeggen moeite een aantal auteurs die door Podium zijn uitgegeven uit je boek ongenoemd te laten. Als ik je nu vraag er toch één of twee “in het licht te brengen” die je om welke reden dan ook toch zou willen noemen?’
‘Heel interessant dat je me dat vraagt, want ik heb net mailtjes gestuurd aan schrijvers die niet in het boek voorkomen en van wie ik echt baal dat ik ze niet een plek kon geven. Een van hen is Arno Kantelberg, hij schrijft een rubriek in Volkskrant Magazine over hoe mensen gekleed zijn. Hij heeft pas een hernieuwde editie bij Podium uitgebracht over mannenmode. Zijn boek Man op z’n best hebben we uitgebreid, dat heet nu Man op z’n allerbest. Dat gaf mij niet een directe aanleiding om hem te noemen. Erg jammer, want ik mag hem graag. Een andere schrijver is Edith Velmans-Van Hessen. Haar had ik nota bene als eerste voor ogen toen ik dacht aan mijn memoires. Mijn allereerste aanbieding van Podium was met haar als Joods meisje tijdens de Tweede Wereldoorlog voor op de catalogus. Zij heeft haar oorlogsdagboek bij me uitgegeven: Het verhaal van Edith. Een heel mooi boek, ik noem Edith weleens de Haagse Anne Frank, omdat zij in Den Haag een vergelijkbaar patroon had als onderduikkind, maar met een heel groot verschil: ze leeft nog. Ergens in 1942-1943 probeerde zij – met de kin omhoog, trots maar al wel met een davidster op – toch monter door die onderduik heen te komen, ondanks dat ze allerlei familieleden heeft verloren. Zij was voor mij een soort mascotte toen ik Podium begon. Ik ben heel blij dat ik dat nu kan zeggen, want dat paste thematisch niet in mijn boek. Dus daarover heb ik haar gemaild, zij is nu zevenennegentig jaar. En Joost van Bellen, hem noem ik ook niet omdat zijn boek Nachtdier op de een of andere manier niet goed bij de thema’s in Uitgeversgeluk paste. Ook Joost heb ik geschreven dat dat gebeurd is en dat ik dat ontzettend jammer vind, want we mogen elkaar enorm graag. En er zijn er nog een paar van wie ik betreur dat ik ze niet heb kunnen noemen. Toch heb ik nog best veel schrijvers genoemd zonder er iets over te zeggen. Je kan over elke schrijver een verhaal vertellen.’
Terwijl hij dat zegt, verplaatst hij zijn blik van mij naar de zee, en lijkt hij in elk golfje zo’n verhaal te herkennen.
‘Maar dan zou jouw boek heel erg dik zijn geworden,’ zeg ik. ‘En het moet natuurlijk liefst door de brievenbus passen.’
‘Klopt.’
‘Je noemt een aantal schrijvers die jou bij Podium uitgeversgeluk brachten, zoals Ronald Giphart, Manon Uphoff, Antjie Krog, Arjen Lubach, Renate Dorrestein, Inge Schilperoord en Huib Modderkolk. Voorbeelden van ultiem uitgeversgeluk zijn tweeërlei: Johan Harstad en Max Mischa & het Tet-offensief genoemd in de laatste uitzending De Wereld Draait Door, en winst maken met een boek dat op enigerlei wijze tot méér bijdraagt dan entertainment. Je zegt daarover: “Dan gaan ‘geld’ en ‘geest’ hand in hand. Schitterend.” Is uitgeversgeluk iets wat je overkomt, of kun je het afdwingen?’
‘Dat is een vraag die ik probeer een soort van indirect te beantwoorden in mijn boek, en dat lukt me maar deels. Wat ik er wel over zeg is dat je het kunt afdwingen, maar je moet daar alles voor doen. En dan lukt dat geregeld. Zo is het ongeveer. Maar soms lukt het toch gewoon niet. Het is altijd een match van een neus hebben voor kwaliteit van een boek en van de vraag of daar lezers voor zijn. En je vervolgens enorm inspannen voor dat boek. Als een van die twee niet lukt, dan zit je al fout. Bijvoorbeeld: als jij van een literair agent een goed boek aankoopt en je besteedt er vervolgens te weinig aandacht aan, dan kan het zomaar floppen. Andersom kan ook: als je op een geweldige manier marketing bedrijft, maar het boek is eigenlijk net niet heel bijzonder genoeg, dan heeft het ook weinig zin. Het lukt niet altijd om die gouden match te vinden. Maar wat ik over geld en geest zei — ik had dat heel sterk in dat gouden jaar waarin Kluun doorbrak en hij Podium commercieel gezien een gouden randje gaf, én tevens Joris Luyendijk doorbrak, en dan ook echt doorbrak naar honderdduizenden verkochte exemplaren. Het zijn net mensen, dat toen ook nog eens een keer… op een gegeven moment zit alles mee. De NS Publieksprijs bijvoorbeeld, heel vaak werd die toegekend aan thrillers, sportboeken, of andersoortige bestsellers, en nu was het non-fictie: Joris Luyendijk met nogal een onderwerp — hoe werken de media als filter tussen ons begrip van, in dit geval, de Arabische wereld, wat is de rol van taal daarin? Het is een heel serieus onderwerp op het goeie moment. En dat was echt zo’n moment dat ik dacht: dit is inderdaad uitgeversgeluk. Je lacht je weg naar de bank, om het met een lelijk anglicisme te zeggen, en het is gewoon een heel zinvolle bijdrage aan een maatschappelijk debat.’
‘Elke uitgever met smaak en volharding heeft op een dag een welverdiende en broodnodige klapper. Voor Podium was dat, na het succes van Ronald Giphart, en naast non-fictie-auteur Joris Luyendijk, een auteur die een opmerkelijke schrijversnaam koos, met slechts vijf letters: Kluun.’
‘Er is, denk ik, een zeker spanningsveld tussen uitgeversgeluk en uitgeversgeduld: als het uitgeversgeluk even uitblijft, wordt je uitgeversgeduld op de proef gesteld, en als het uitgeversgeduld opraakt, is het nog maar afwachten of zich uitgeversgeluk aandient. Wat vind jij lastiger: na uitgeversgeluk weer terug naar de dagelijkse realiteit van het ondernemerschap, of omgaan met uitgevers(on)geduld in aanloop naar het volgende uitgeversgeluk? Korter gezegd: afdalen of klimmen?’
Terwijl ik het zeg, merk ik dat we ongemerkt over de smalle traptreden omlaag moeten zijn gelopen. Of nee — de trap hebben we gewoon overgeslagen. In het Laboratorium des Boeks werkt de realiteit zo ongeveer als in de geest: moeite- en naadloos verplaatst het bewustzijn zich naar believen door de dimensies van ruimte en tijd.
‘Ja, eh… Ik wielren al heel lang een beetje in de weekends, en daar ben ik een echte daler.’
Joost en ik zitten nu ieder op een racefiets, rug gekromd, ellebogen op het stuur, met vijftig per uur de Mont Ventoux af en ik realiseer me in dat fantasietje dat ik afdwaal terwijl ik afdaal. Meteen terug naar de vuurtoren.
‘Dat heeft te maken,’ hoor ik Joost zeggen (en ben weer bij de les), ‘met een heel slechte combinatie van bescheiden lichaamslengte en een zeker gewicht. Mijn wielrenmaatje is mager en lang, dus die kan fantastisch klimmen. Ik kan helemaal niet klimmen, ik ben een echte daler. Onverschrokken ook. Dit nu even terugvertalen naar de uitgeverij: dat geduld is inderdaad heel moeilijk. Geduld is een schone zaak, ik ben daar niet zo goed in. Als je soms een paar jaar niet die klapper hebt, dan word je steeds onrustiger en wat dan echt bedreigt, is dat je verkrampt gaat worden en bepaalde risico’s niet meer durft te nemen. Succes komt in de uitgeverij bijna altijd voort uit intuïtie en – maar dat zijn modewoorden – er dan voor gáán. Als je een tijdlang droog staat en het begint echt nijpend te worden met je omzet, dan kan je weleens verkrampt raken en in een veiling te snel afhaken. Ik zie dat ook bij andere uitgeverijen. Of het tegenovergestelde gebeurt, dat je vanuit een soort paniek mee gaat dingen in een veiling en te veel gaat betalen voor een boek waarvan je hoopt dat het een seller wordt, maar dat wordt het helemaal niet. Iemand als Jaco Groot van De Harmonie is daarin echt een voorbeeld voor mij. Een van de weinigen bij wie ik dat gezien heb tijdens zijn uitgeverschap: nooit in paniek raken, rustig afwachten, alleen maar uitgeven wat je de moeite waard vindt en dan komt de rest vanzelf wel. Dat is een vorm van uitgeven die bijna niet meer bestaat. Hij had vroeger al zijn successen met Koot en Bie, Ian McEwan en een aantal anderen, maar zijn echte spaarpot kwam met Harry Potter, wat hem natuurlijk zeer gegund was. En van daaruit had hij het comfort om alleen maar te doen wat hij zelf wilde. Als je dan maar smaak hebt en je doet je werk goed, dan komt het op een gegeven moment weer. Je kunt dat niet plannen. Iemand als Jaco – ik ben zelf minder radicaal hoor, ik gebruik wel woorden als marketing, terwijl Jaco dan al bijna overgevend het vertrek verlaat – maar ik ben toch wel een beetje van de oldskool die vindt dat je moet blijven gaan voor de inhoud, vervolgens moet je je best doen en je moet niet denken dat je met de hulp van de marketingafdeling jaar in jaar uit 91 procent van je begroting kunt halen. Daarvoor is het te zeer een creatieve – dus onzekere – branche.’
De lichtstraal roteert in tig tinten grijs en met een ijzeren regelmaat over het water. Vreemd genoeg is mijn hoogtevrees verdwenen, althans, ik merk dat pas op terwijl ik dit schrijf maar niet tijdens het moment waarop ik uit balorigheid een financiële klapper (geteletransporteerd uit de administratie van Podium) over de reling kieper (Ordner muß sein) en het vallende object, Hitchcocks vertigoscène indachtig, al inzoomend met een klap in de diepte aan de voet van de toren zie neerkletteren.
‘In het bovenstaande citaat noem je al enkele financiële klappers. Wat is voor jou in het Podium-fonds het absolute artistieke hoogtepunt?’
‘De auteur op wie ik het meest trots ben – inhoudelijk en niet vanwege één boek maar vanwege al zijn boeken – is Henk van Woerden, die te jong stierf. Mensen uit de literatuur kennen hem nog wel, maar hij is niet te vinden in de boekhandel, hij is zo goed als vergeten. Zijn boeken, Moenie kyk nie – Zuid-Afrika-romans – eindigend met Ultramarijn: een heel belangwekkende roman over de ondergang van het Avondland, zeg maar. Het verhaal speelt zich af in Turkije, Cyprus, Griekenland, dat is zó mooi geschreven en is zó doordacht, dat leunt zó op een leven lang lezen! Een belangrijk schrijver. We hebben hem gelukkig ook in vertaling uitgebracht: Engels, Duits, Afrikaans. Naar aanleiding van zijn enige documentaire roman Een mond vol glas, over de moordenaar van Hendrik Verwoerd, wordt nu in Engeland een toneelstuk gemaakt. Hij is een van de allerbeste schrijvers, is ook een vriend geworden. Heel erg dat hij doodging. Je ziet ook hoe hard de tijd afrekent met schrijvers op het moment dat ze dood zijn. Herman Franke is op datzelfde niveau een zeer goeie schrijver. Denk aan De verbeelding, en Wolfstonen, een profetische roman over klassenverschillen in een volkswijk. En zo zijn er nog een aantal. Johan Harstad is natuurlijk een heel groot schrijver. Hij wordt onze mystery guest tijdens mijn afscheidsfeest op 2 juni, een gesprek op het podium met Wilfried de Jong en mij. En om dan toch als laatste te noemen – ik heb onlangs met hem geluncht toen hij in Nederland was –, Michel Faber [spreekt Faber op z’n Engels uit], die je dus ook Faber [spreekt Faber op z’n Nederlands uit] mag noemen, want hij is een geboren Hagenees. Het oeuvre van die man is zo rijkgeschakeerd, zo’n totaal natuurtalent, zo autonoom in alles wat hij heeft geschreven. Zijn boeken kun je helemaal niet wegleggen als je eenmaal bent begonnen met lezen, zoals Lelieblank, scharlakenrood. Ook zijn recentste roman, Het boek van wonderlijke nieuwe dingen. Hij is gestopt met schrijven! Dat heeft met het overlijden van zijn vrouw te maken. Wel schrijft hij nu een bundel met essays over popmuziek. Het gaat veel over Engelse muziek, maar het gaat ook over Herman van Veen, en hij heeft een oog voor allemaal vergeten artiesten. Ik heb tegen hem gezegd: als Podium dat boek niet uitgeeft omdat het niet meer past in de mix – maar Sladjana, mijn opvolgster wil het, geloof ik graag –, dan geef ik het zelf uit. Waarop mijn vrouw zei, toen ik dit vertelde: “Daar gaan we weer!”’
‘Je hebt zojuist feitelijk mijn een-na-laatste vraag beantwoord!’ zeg ik met een glimlach. Zou Joost nu in míjn hoofd hebben gezeten?
‘Het is overigens maar goed dat weinig uitgevers hun memoires schrijven, anders kreeg u het ene record na het andere succesverhaal opgediend: als uitgevers érgens goed in zijn, dan wel in het benadrukken c.q. overdrijven van succes, en ze zijn al even bedreven in het verzwijgen van mislukking.’
.
Mijn verbeelding voert me voor mijn volgende vraag naar deze zelfde vuurtoren, maar nu zoals hij staat afgebeeld op het biljet van tweehonderdvijftig gulden. Fantasie slaat op hol: ik ga Joost in het Ootje nemen; hij vindt dat het nogal een platte fantasie is dat we ons nu ineens op (of in) een bankbiljet bevinden; woorden als ‘piek’, ‘kop als een vuurtoren’ schieten door mijn brein (wil ik gevat mee doen maar er komt niks); de literaire associatie ‘karakter’ (nee niet Bordewijk maar ‘vaste groep lichtsignalen van een vuurtoren’ volgens Van Dale, maar dat kwam ik daar tegen terwijl ik dit stuk schreef), en ik hoor Joost bij wijze van al ongeduldig roepen: ‘Wat is nu je vraag?!’
‘Als ik je nu zou vragen of jij één grote uitgeefmislukking uit jouw carrière zou willen noemen, zou je die dan verzwijgen?’
Joost kijkt me aan, naast mij zittend op het bankje onder aan de toren – de echte –, van ongeduld is geen sprake: ‘Ik heb zoals alle goede uitgevers een reeks mislukte boeken op mijn naam staan. Sommige noem ik in mijn boek, bijvoorbeeld de Kookbijbel van Niki Segnit, die een bestseller schreef met De smaakbijbel, nog steeds een bestseller overigens. En toen kwam haar kookboek der kookboeken, Kookbijbel, dat heb ik zó mooi uitgegeven! Het is een heel dik boek, groot formaat, kartonnen band, schitterend papier, kleurendruk, ingenaaid, uitstekende vertaling door Henja en Jaromir Schneider, een moeder met haar zoon. Daar zit een energie in, ongelofelijk! En toen heb ik te snel, omdat kerst voor de deur stond – we hadden er veel gedrukt, een enorme investering, het gaat dan om een ton bijna – een herdruk gemaakt. Dat bleek wishful thinking, dat was de befaamde druk te veel. Alle uitgevers doen dat weleens in de euforie van de verschijning. Ingegeven door de angst niet meer leverbaar te zijn, zeker als de feestdagen naderen, hebben we te snel herdrukt en die oplage blijft dan ook liggen. Dat is met de Kookbijbel ook gebeurd. Dat was financieel echt een zeperd. Ik heb ook een paar keer – omdat ik dacht: ik wil nu ook eens een lekkere goodread uitgeven met een vertaling uit het Angelsaksische taalgebied – heel veel geld betaald aan een Amerikaanse agent – ik geloof vijfentwintigduizend euro, ik wou die veiling ook echt winnen – van Emma Hooper, een prachtige, lekkere roman over een oude vrouw die haar huis verlaat en dan van de ene kant van Amerika naar de andere kant loopt en daarbij vergezeld wordt door een hyena die blijkt te kunnen praten. En daarmee praat zij.’
‘Magisch realisme?’ vraag ik, terwijl mijn blik zich torenwaarts langs de rood-witte serpentine wentelt in onze nu kleurige realiteit.
‘Het is magisch realisme: je zit in haar hoofd…’ [gedachtesprong: ik schreef de illusie over in het hoofd van Joost zitten een dag vóór ons gesprek, echt!] ‘…en zij is aan het dementeren. Dan komt ze voor het eerst in haar leven aan de andere kant van Amerika, daar ziet ze de zee en daar verdwijnt ze ook in. Ik vond het zo’n mooi verhaal, zo lekker om te lezen.’
‘Heel metaforisch ook, zo te horen. Het is bijna het leven zelf, van kust naar kust.’
‘Mooi, hè?’
‘Ja.’
‘Totaal geflopt! En hoe komt dat nou? Dat vertel ik in mijn boek ook op minstens één plek: schoenmaker, blijf bij je leest. Ik probeer dat te balanceren. Aan de ene kant ben ik eclectisch, dus ik doe van alles, maar ergens moet je wel bij je leest blijven. Met deze meer commerciële fictie, zeg maar mid-market vertaalde Angelsaksische fictie, heb ik me een paar keer in de vingers gesneden en gemerkt dat ik dat beter kan overlaten aan A.W. Bruna, Prometheus misschien, et cetera. Nog een voorbeeld: Peter Behrens, een schitterende historische roman over de Ierse aardappelhonger, een prachtig verhaal… [Kijkt veelbetekenend] Nee, ik kan dat niet zo goed.’
‘Wat zijn voor jou de vijf favoriete of meest beklijvende boeken uit het Podium-fonds, of uit jouw daaraan voorafgaande uitgeversloopbaan? En waarom?’
‘Ja, een belangrijke vraag. Ik heb Henk van Woerden al genoemd. Misschien dat ik zijn laatste roman Ultramarijneen van de belangrijkste romans vind. Op de gedichten van Ingrid Jonker ben ik ook heel erg trots. Al heeft, dat beschrijf ik in mijn boek, de vertaling door Gerrit Komrij wel kritiek gehad, maar daarin is de “muziek” wel intact gebleven, heel mooi. Ook zijn die gedichten belangrijk vanwege de politieke wende in de jaren zestig daar in Zuid-Afrika. Antjie Krog ook, zij is een heel grote dichteres. Ik schrijf niet voor niets in Uitgeversgeluk: als ik ooit naar Stockholm mag voor de Nobelprijs, dan is het met Antjie Krog, maar ik voeg daar vervolgens Breyten Breytenbach aan toe omdat hij ook vaak genoemd is. Kijk, met Komt een vrouw bij de dokter heeft Podium wel geschiedenis geschreven, dat was denk ik op het toppunt van de lezersmarkt die daarna naar beneden is gegaan. Al moet je meteen een uitzondering maken voor Lucinda Riley bij Xander Uitgevers. Toen het eerste deel van de De zeven zussen een bestseller werd, en de tweede ook, en de derde ook weer, toen dacht ik, Sander, jij hebt het gelukzalige gevoel van een megaseller. Wat ik had met Komt een vrouw bij de dokter en De weduwnaar erachteraan, en nog wel wat van Kluun, en dat heeft hij met die zeven delen.’
‘Een equivalent van Harry Potter.’
‘Volkomen!’
‘In de coronajaren 2020-2021 heeft onder andere de culturele sector het zwaar gehad. Heeft Podium veel last gehad van de pandemie?’
‘Ik wou zeggen: integendeel, maar dat is niet helemaal waar. Wij hebben tijdens de pandemie erg geprofiteerd van de tijd die mensen weer hadden om te lezen, en de honger om boeken te kopen. En ik noem in mijn boek het ultieme uitgeversgeluk van de volgende ronde, de zoveelste ronde van Max Mischa & het Tet-offensief, omdat in de allerlaatste uitzending van De Wereld Draait Door met de allerlaatste keer de deelname van het Boekenpanel, het boek van Johan Harstad werd genoemd als het allerbeste boek dat ze eigenlijk nooit genoemd hadden. Want dat was de grap: ze hadden dat boek nog nooit genoemd en dat wilden ze alsnog doen – en ze noemden het de ultieme quarantaineroman, omdat-ie zo dik is. Dat heeft vervolgens geleid tot weer twintig- of dertigduizend verkochte exemplaren.’
Onwillekeurig moet ik denken aan de tekstcorrectieopdracht die Podium me met betrekking tot Max Mischa & het Tet-offensief verschafte, en hoezeer ik onder de indruk was van die kloeke en taalkunstige roman. Ik was zó overdonderd dat ik na inleveren van de gecorrigeerde zetproef een hoogdravend mailtje in-de-stijl-van-de-roman naar de uitgeverij schreef, waarna Joost me daarvoor iets minder uitvoerig maar wel welgemeend bedankte.
‘Wat een invloed had dat programma, hè?’
‘Een enorme invloed, De Wereld Draait Door heeft ook voor Podium heel veel betekend. Ook de wielerbundels van Wilfried de Jong hebben we in een dikke bundel samengebracht: De man en zijn wielerverhalen. Opnieuw dertigduizend exemplaren. Toen hadden we namelijk het geluk dat de Tour de France niet doorging. En dus hebben we het boek gemarket – voor zover je dat kan zeggen – door te zeggen: geen Tour de France? Blijf dan lekker thuis, zet de tv maar uit en lees de Tour de France, lees de wielerverhalen! We hebben ter ondersteuning van dat boek ook een reeks radiocommercials op Radio 1 en 2 weggezet. Wij hadden dus erg veel geluk met die periode, al is het raar om dat te zeggen — er is toch een beetje sprake van een soort oorlogswinst, of liever: je verdient geld dankzij ellende. Anderzijds hebben we toch een paar boeken die wat meer aandacht nodig hadden zien terugvallen doordat de boekhandels dicht waren. Als zomaar een van de voorbeelden – want er waren wel een stuk of vijf die daar echt last van hebben gehad bij ons in het fonds – noem ik de eerste roman van dichteres Kira Wuck, Knikkerkoning, over haar hippie-ouders. Dat hebben we in januari ’21 uitgebracht, toen alle winkels dicht waren. Het omslag had veel moeten doen, de geringe aanwezigheid van kopers in de winkel, dat boek is daardoor denk ik wel onderbelicht gebleven.’
‘In 2019 zijn jullie in zee gegaan (ik beheers mijn fantasie, die me nu wil verleiden met Joost in zee te gaan) met een uitgeefconcern. Kwestie van gelukkige timing?’
‘Waarom?’
‘Omdat toen het coronagebeuren zich zou gaan aandienen; jullie waren toen niet meer die onafhankelijke uitgeverij die misschien wel enorme klappen zou krijgen. Nu hadden jullie een vangnet.’
‘Ja, maar als ik kijk naar het omzetverloop in die jaren, dan is eigenlijk vanaf het moment dat Podium onderdeel werd van Uitgeefhuis Nieuw Amsterdam – daar zat Nieuw Amsterdam in en Fontaine en Wereldbibliotheek, dat groepje hebben we later Park Uitgevers genoemd, dat was toen van Novamedia en later van Meulenhoff Lannoo –, vanaf het moment dat Podium daar zat, en dat was niet dankzij of ondanks de kwaliteit van dit concerntje, maar door wat ik net vertelde over De Wereld Draait Door, Johan Harstad en Wilfried de Jong, was onze omzet heel erg gunstig. Bij Novamedia en nu bij Meulenhoff Lannoo heeft Podium vooral winst gemaakt — in 2019, 2020 en 2021. Dit jaar is spannend, maar dat is nog lang niet voorbij. Maar daarvóór had ik het juist moeilijk. Toen was er nog geen corona, maar toen had ik gewoon een paar jaar even geen klapper.’
‘Was je aan het afdalen?’ vraag ik lachend.
‘Nou, je had het over geduld, ik zat te wachten op weer eens een meevaller, een geheide seller, bijvoorbeeld een boek van Arjen Lubach. Maar Arjen was nu eenmaal met andere dingen bezig. In 2019, toen zat ik net met Podium in deze uitgeefgroep, belde Arjen me een keer op en zei: “We moeten eens praten”, en hebben we een gesprek gevoerd waarbij hij vertelde dat hij al best vergevorderd was met een nieuw boek, Stoorzender, een autobiografische roman. Hij heeft mij toen ergens aan een bar uiteengezet waar zijn boek over ging. Ik zat te stuiteren en zei: “Geweldig! Stuur maar op, we gaan een deal maken.” Hij antwoordde, en dat staat niet in mijn boek: “Ik heb nog helemaal niet gekozen. Want ik kan drie dingen doen: één, ik geef het zelf uit; twee, ik ga in op een van de vele avances die mij van uitgevers worden toegeworpen, met duizelingwekkende voorschotten” – dat is ook weer zo’n moment dat je je weer even realiseert dat het uitgeven als gentleman’s occupation voorbij is… De collega’s stappen gewoon op Lubach af. Het kan ze geen bal schelen dat ik dan een schrijver zou verliezen. Zo hard wordt het gespeeld. Hij zei: “Dat kan ik doen, en het derde is dat ik toch bij mijn goeie ouwe uitgevertje blijf, maar dan moeten we wel goeie afspraken maken.” Uiteraard heb ik de derde optie met kracht uitgewerkt en hem al de volgende dag een voorstel gedaan, waarbij ik zijn natuurlijke behoefte om ook zelf aan de knoppen te zitten en mee te ondernemen, zo veel mogelijk ruimte wilde geven.’
‘Tja, geef ’m eens ongelijk.’
‘Tuurlijk.’
‘“Laatst onderscheidde Joost Nijsen drie typen uitgevers,” zegt Jasper Henderson van Uitgeverij Thomas Rap / De Bezige Bij) begin maart 2022 tegen Boekblad. “De koopman, de ontdekker en de redacteur.” […] Als ik een zelfportret moet schetsen aan de hand van die driedeling, zeg ik: allereerst ontdekker (met een neus voor talent), snel daarna ook koopman (dat talent naar zo veel mogelijk lezers leiden), en dan ten slotte genoeg redacteur om te herkennen wat een goede redacteur is en die de volle verantwoordelijkheid te geven.’
‘Je hebt bewust ervoor gekozen om te stoppen als uitgever. Voor jou geldt dus niet: Eens een uitgever, altijd een uitgever?’
Joost lacht hartelijk. ‘Dat moet blijken! Dat moet echt blijken!’
‘Je hebt net verklapt dat je in een een-tweetje met je vrouw… Er schemert ergens in jou toch nog wel de wens om…’
‘Kijk, op een gegeven moment kwamen er een paar dingen samen. Ik merkte dat de verantwoordelijkheid dragen voor schrijvers, van wie sommigen natuurlijk ook veeleisend zijn, én voor je personeel, dat dat toch wel een heel zware belasting begon te worden. En dat ervoer ik in die jaren 2017-2018 toen we even geen klapper hadden. Want dan gaat het ook financieel nog eens een keer minder. Mijn pensioen kwam in gevaar, zeg maar. Mijn reserves heb ik echt moeten inzetten. Ik dacht: ik zoek een opvolger. Ik had iemand in mijn team die later redacteur is geworden bij De Bezige Bij en dat daar nu nog is, Merijn Hollestelle. Een jonge vent die heel breed gekwalificeerd bleek. Gevoel voor redactie, en voor productie en voor organisatie en voor promotie en voor adminstratie en voor royalty en voor rechten. Hij heeft de leeftijd van mijn oudste zoon, hij was toen nog geen dertig. Ik dacht: die zou het weleens kunnen zijn. Met het oog daarop heb ik hem ook allerlei dingen laten doen in de uitgeverij. Hij koos ervoor om redacteur te worden bij De Bij — nou, da’s prima, dat moet iemand zelf weten.’
‘Maar wist hij dat jij hem op het oog had?’
‘Ja, hij wist wel dat ik met die gedachte speelde, en dat we een soort traject aan het inzetten waren. Toen hij afhaakte, dacht ik: o ja, nu ben ik weer terug bij af. Ga ik het dan toch zelf doen? Kan ik dat aan? Maar toch ben ik gaan praten met mensen die mij benaderd hadden. Toen is het contract met de overnemende partij gesloten dat aanstaande 1 juni eindigt. Dat is de formele afspraak: dat ik me verbonden heb tot aan deze zomer. Maar geen van de partijen heeft de neiging gehad om bij te tekenen. Zij willen nu gewoon door met mijn opvolgster, Sladjana Labovic. Dankzij haar kan het. Ikzelf heb toen ook nagedacht – en dat was uiteindelijk de crux –, stel nou dat ik te horen krijg dat ik ongeneeslijk ziek ben… Is er dan iets wat ik had willen doen maar niet gedaan heb? En dat was schrijven. Dan bedoel ik niet dit memoire, Uitgeversgeluk – al heb ik daar enorm veel plezier aan beleefd en is dat echt een goeie vingeroefening geweest – maar een roman. En nog wel meer dan dat. Daarom doe ik dit. Dat gezegd hebbende, merk ik toch ook dat uitgeven wel een natuurlijke behoefte voor me is. Ik zit te denken aan een mix, misschien, de komende jaren — ik ben al ergens een filmdeal aan het begeleiden en na mijn afscheid ga ik dat iets meer ruimte geven; misschien ga ik wel schrijvers adviseren die dat heel graag willen. Ik heb een beroep bedacht: literair consul. Zoals je ook honorair consul hebt, al is dit nieuwe woord ook met de nodige ironie bedoeld, want het klinkt alsof ik een gratis parkeerplaats wil hebben, weet je wel. Literair consul dus. Literair agent vind ik te specifiek, dat is te veel alleen maar zakendoen. Ik zou wel op de een of andere manier mijn expertise willen inzetten met advisering. Misschien niet alleen zakelijk maar ook creatief. Eén voorbeeld: er zijn weleens romanciers die – vind ik – op een dood spoor zitten. Tegelijkertijd ervaart de filmwereld een enorm tekort aan goeie scenarioschrijvers. Dus daar wil ik ook het een en ander gaan onderzoeken. Wellicht kan ik een rol spelen in het omscholen van romanciers tot scenarioschrijvers. Waarom niet? Ik ben net voorzitter geworden van De Kring, kunstenaarssociëteit De Kring. Da’s een erebaantje. Een van mijn voorbeelden, Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij, heeft dat ook gedaan, dus dat vind ik erg eervol.’
‘Dat zijn mooie voetsporen.’
‘Mooie voetsporen, en daar ben ik al mee begonnen. Daarnaast wil ik dus wat meer gaan schrijven. Ja, en dan misschien wel af en toe een heel boekje uitgeven.’
‘Je schrijft in Uitgeversgeluk dat, zoals Obelix in de ketel met toverdrank is gevallen, jijzelf speedy bent geboren. Je bedoelt dat niet met betrekking tot drugs, maar wellicht wel tot een natural high.’
‘Klopt.’
‘Is uitgeversgeluk verslavend? En zo ja, denk je dat je er in de nabije toekomst van kunt afkicken?’
‘Hele leuke vraag ook weer, een hele goeie vraag. Zo heb ik het mezelf eigenlijk nooit afgevraagd. Laat ik het zo zeggen: niet nader te noemen uitgevers die klaar zijn met hun loopbaan zie je nog weleens rondhangen in de rechtencentra van de grote boekenbeurzen en op de feestjes van literair agenten, waarbij velen die nog actief zijn – ik niet alleen – denken: Ach, wat sneu. You know: Jouw tijd is geweest. Blijf nou maar gewoon lekker thuis, want je hebt hier helemaal niks meer te doen. Je kan misschien hieruit afleiden – ik ken alleen al in Nederland een paar oud-uitgevers die zo nog verschijnen – dat het verslavend is. En wát is er nou verslavend aan? Dat is de thrill, maar dat is wat mij betreft meer een verslaving aan ondernemersavontuur. Ik kan me niet zo goed voorstellen dat ik inderdaad alleen maar heel rustig aan mijn bureau aan een roman zit te tikken, en verder nooit meer mensen tegenkom anders dan op het schoolplein van mijn bonuszoontje. Al ben ik wel ouder aan het worden en merk ik dat ik dat twentyfour-seven rennen ook niet meer zou kunnen. Ik ben gelukkig nog fit, dat wel. En nu heb ik eindelijk eens wat meer tijd om weer te gaan lezen, van de concurrentie. Dat ligt al op me te wachten, hier op mijn werkkamer.’
(U begrijpt het al, we bevinden ons nu op de bovenverdieping in de werkkamer van Joost in Oud-Zuid — óók en wis en waarachtig een Laboratorium des Boeks.)
‘Dus ik wil het iets rustiger aan doen, maar ik denk niet dat ik de kick van een bestseller… Dat is niet het enige wat me een goed gevoel geeft. Ik denk wel dat ik dat kan missen.’
‘Je kondigt in Uitgeversgeluk aan dat je een roman wilt / zult schrijven. “Wat erin zit, moet eruit”, zoals je zelf zegt. Kun je iets verklappen over wat er dan in jou zit dat eruit moet? En wil je dat jouw roman bij Podium wordt uitgegeven, of juist niet?’
‘Ja, dat wil ik best verklappen. Ik noem de uitgeversnaam niet omdat we besloten hebben om het contract pas te tekenen als we beiden een bepaald traject onderzocht hebben. Er is een zeer gerenommeerde literaire uitgeverij die van mij een roman wil uitgeven en die ik in principe ook voor die uitgeverij ga schrijven. Deze uitgever volgt mij al een tijd en denkt dat ik het qua schrijfstijl in huis heb. Wat eruit moet: ik wil iets met sociale klassen, ongelijkheid door afkomst. Eigenlijk is dat een beetje ingevuld door De zeven vinkjes van mijn ex-auteur Joris Luyendijk, maar ik bedoel het dan toch wat algemener en wat literairder. Wat iedereen merkt in zijn jeugd, is het belang daarvan. Om het heel concreet te maken: ik ben opgegroeid in een stad die bijna een salarisgebouw is — Eindhoven. In mijn jeugd wist iedereen in Eindhoven in welke wijken de mensen in welke salarisschalen zitten bij Philips! Ik ben opgegroeid in een van de eerste mooie doorzonwoningen, -straten in Eindhoven, en ik kan me herinneren dat mijn vader en moeder een keer voor het raam stonden van dat toen nog nieuwe huis. Er kwam een verhuisauto voorrijden en daar stapten de nieuwe bewoners uit van het huis aan de overkant. Toen zei mijn vader tegen mijn moeder: “Wat gek, dit is zeven.” Later vroeg ik: “Wat bedoel je met zeven?” En toen zei hij: “Salarisschaal zeven. Want dit is toch meer acht, deze wijk.” Dat is zo fascinerend. Mijn vader komt van onderop. Zijn vader was geronseld uit Limburg – volgens mij omgeving Sittard, daar wonen veel Nijsens – om in de fabrieken te werken van Philips. Mijn vader werd verliefd op mijn moeder en dat is een heel deftige familie, de Voorhoeve-familie, een patriciërsfamilie. Mijn hele jeugd is gekenmerkt door een voortdurende gewaarwording van wat die totaal verschillende klassen onderscheidde. Daar wil ik iets mee, zonder in de val te willen trappen van een nostalgische, autobiografische roman. Ik wil het echt naar een wat hoger niveau tillen, in de tijdgeest, in de wendingen van de oude conservatieve wereld naar de progressieve wereld. Je hoort al: veel ambitie.’
‘De niet nader genoemde uitgever is niet Podium?’
‘Nee. En dat lijkt me ook echt geen goed idee. Uitgeversgeluk doe ik wel bij Podium, maar daar merk je al dat een dubbelpositie niet goed werkt. Want ik kan het natuurlijk helemaal niet laten om me te bemoeien met bijvoorbeeld de aanbiedingsverkoop.’
‘Is het voor zo’n uitgever eigenlijk wel leuk om een voormalig uitgever als schrijver in zijn fonds te hebben, die zich dus waarschijnlijk met van alles gaat lopen bemoeien?’
‘Ja, da’s een heel erg goeie vraag — zeg ik te vaak, want het lijkt dan een trucje, maar ik vind het echt een heel leuke, goeie vraag. Het is ook wel echt een ding, hè. Je ziet, als je je tot Nederland beperkt – wat we niet hoeven te doen trouwens –, dat maar enkele uitgevers boeken geschreven hebben; en degenen die dat doen, doen dat toch ook vaak bij hun eigen uitgeverij.’ Joost trekt een oude paperback uit de meer dan manshoge, op maat gemaakte boekenkast. ‘Ik heb het boek van Wouter van Oorschot, die een roman heeft geschreven die nooit zo onder de aandacht is gekomen volgens mij, maar het is ook zó moeilijk om je eigen boek te… Maar jouw vraag is eigenlijk anders: wil een andere uitgever een ex-uitgever hebben? Nou, deze uitgever die mij vroeg wil dat kennelijk. Maar het is nog best interessant om te gaan ervaren hoe de contractbespreking wordt! Misschien hebben ze al heel gauw genoeg van me, hoor.’
‘Je weet het nooit van tevoren. We gaan er uiteraard van uit dat jouw roman jouw uitgever uitgeversgeluk gaat bezorgen. Wat verwacht je van jouw eigen auteursgeluk?’
Joost neemt plaats achter de antieke pianola, die hij heeft laten aanpassen zodat hij het instrument als een vleugel kan bespelen. Hij drukt een paar toetsen in, een melancholiek akkoord klinkt en vervliegt in de ruimte. ‘Ik ben momenteel – maar dat is omdat nog niemand mijn Uitgeversgeluk heeft kunnen recenseren en niemand het nog heeft kunnen afkraken…’ (in mijn malicieuze fantasie verschijnt nu een kritische review met de kop ‘Uitgeversgelul’) – ‘…een soort van auteursgelukkig, omdat het zo fijn is – jij weet dat ook – om iets af te ronden. Dat is wel de kick waarnaar ik op zoek was, dat vond ik echt heel erg leuk. Ik dacht in eerste instantie aan een boekje van honderd bladzijden, maar het zijn er toch tweehonderd geworden — echt wel een boek. Ik heb er ook een tenniselleboog van overgehouden, al dat getyp. Ik heb het in een snel tempo geschreven, maar het smaakt echt naar meer. Ik weet dat ik kan schrijven, ik denk dat ik weet hoe hoog je de lat moet leggen, maar ik ben wel benieuwd of ik mijn beoogde roman – ik heb meerdere ideeën voor daarna – of ik die kan loszingen van mijn eigen leven. Verbeelding is niet mijn kracht. Je hebt schrijvers die zichzelf heel onbelangrijk vinden en een rijke fantasie hebben… Bij mij weet ik dat nog zo net niet, maar ik wil hoe dan ook niet dat het te klef-autobiografisch wordt. Het zou ook nog kunnen dat ik gaandeweg het proces denk: misschien ga ik eigenlijk wel een scenario schrijven voor een tv-serie. En als ik daar dan gelukkig van word, is dat dan auteursgeluk?’
‘Lijkt mij wel. Staat er overigens al iets van je roman op papier?’
‘Ja. Vijf jaar geleden, vlak voor ik mijn vrouw ontmoette en ik vrijgezel was nadat ik al jaren daarvoor gescheiden was, heb ik in mijn vrije tijd een roman geschreven waarmee ik tot halverwege ben gevorderd. Dat manuscript ga ik binnenkort, nu mijn huidige boek klaar is en nadat ik afscheid heb genomen, weer eens inkijken. Maar ik weet al wel vrij zeker dat ik die roman niet ga afmaken, maar er zitten wel ingrediënten in die ik opnieuw wil rangschikken.’
‘Even onder literatoren: welk boek heb jij stukgelezen, welke schrijver bewonder jij?’
‘Deze weken dacht ik weer heel veel aan Kafka. Kafka lezen doe ik het liefst in het Duits, maar ook heb ik mooie vertalingen van Nini Brunt in de boekenkast staan. Ik had een gesprek met Wil Hansen, een van de allerbeste redacteuren van Nederland. Ik weet niet of je hem kent?’
‘Nee, helaas niet.’
‘Hij is zijn hele leven in dienst geweest, bij Meulenhoff onder andere, bij Cossee ook een tijdje, in het begin, toen nog bij De Bezige Bij, maar hij is nu al jaren voor zichzelf bezig. Ik zag hem op een theaterbewerking door David Van Reybrouck zelf, van zijn boek over Indonesië. Want Hansen heeft dat boek van David Van Reybrouck geredigeerd, en hij heeft voor mij ook het boek van de Belg Mathias De Clercq over Urk geredigeerd. Wil Hansen is een redacteur van een onwaarschijnlijk hoog niveau. Schrijft ook af en toe zelf boeken, vertaalt heel veel, en hij vertelde nu dat hij een boek aan het maken is over Kafka. We hadden een heel leuk gesprek over hem, omdat Kafka altijd bekend staat om dreiging en noodlot. “Niet voor niets bestaat de uitdrukking “kafkaësk”, er is geen ontsnappen meer aan, al dat soort donkere dingen. Ik zei tegen Wil: “Jij bent de echte kenner, maar ik heb het idee dat Kafka eigenlijk ook heel grappig is. Ik lees in zijn werk ook wel een soort ironie.” “Ik vind het zo leuk dat je dat zegt,” zei hij, “want ik ga daar heel veel over zeggen. Weet je dat als je in Tsjechië – Tsjechoslovakije, Kafka woonde in Praag – aan mensen vraagt: ‘Hoe vind je Kafka?’, dat ze dan eerst beginnen te glimlachen? En dan zeggen ze: ‘Hij is zó grappig!’” Dus Kafka, dat wil ik graag herlezen.’
‘Denk je dan aan een specifiek boek?’
‘Nee, gewoon heel veel verhalen. Je hebt Het slot natuurlijk, en je hebt Amerika, hij heeft niet zo’n enorm oeuvre. Ik ga daar lekker kriskras doorheen lezen.’
‘Je noemt opzettelijk niet Het proces?’
‘Nee, die vergat ik gewoon. Geweldig! Die ga ik ook weer herlezen, ik zou het heerlijk vinden om dat weer te herlezen.’
Wanneer ik Joosts woning in Amsterdamse School-stijl verlaat, vertelt hij me nog het volgende: ‘Weet je wie in dit huis geboren is en er de eerste drie jaar van zijn leven heeft gewoond? Johan Polak!’ Hij straalt van oor tot oor. Uitgeversgeluk.
Zo eindigt mijn rondgang door het Laboratorium des Boeks, die leidde van de bovenkamer van een befaamde uitgever / schrijver / literair consul via een vuurtoren tot de bovenkamer in het geboortehuis van een befaamde Joodse uitgever / essayist / bibliofiel / vertaler / mecenas. Shakespeare zei al: All the world’s a stage, en is niet net zo de hele wereld een Laboratorium des Boeks, waar het auteurs- en uitgeversgeluk voor het oprapen (kunnen) liggen?
Laboratorium des Boeks, juni 2022
Onder literatoren is een serie vraaggesprekken met schrijvers over hun recent verschenen roman, biografie, dichtbundel, over hun oeuvre of anderszins. De vraaggesprekken worden omgewerkt naar een gestileerde dialoog tussen interviewer en auteur, een gesprek dat plaatsvindt op een locatie uit het boek vanwaaruit het door de auteur opgeroepen narratief besproken wordt.
Ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van Podium, en bij zijn afscheid van deze uitgeverij, schreef Joost Nijsen dit welbespraakte essay over wat hij als de essentie beschouwt van deze noble occupation for gentlemen, of is het dat niet meer? Als leerboek is dit niet bedoeld, maar het stelt en beantwoordt veel vragen.
Uitgeversgeluk: over de rol van geluk (‘mazzel’) en over het gelukzalige van deze literaire professie als zodanig. Daarbij past ook een blik op veranderingen in de literaire boekenwereld. Hebben uitgevers nog wel een ‘missie’? Gaan auteurs niet allengs zichzelf uitgeven en uitgeverijen overbodig maken of blijft het meeste wel bij het oude?