Chris Polanen leunt ontspannen met zijn rug tegen een staldeur – ‘de staldeur’ heeft hij gezegd – en op zijn verzoek doe ik hetzelfde bij de staldeur er recht tegenover. Hij heeft me mee hiernaartoe genomen om te laten zien waar zich de scène uit zijn roman afspeelt die als kort verhaal is opgenomen in de Zomerlezen-verhalenbundel Zonnegloren. Ruggelings leunend tegen de halve staldeur waartegen de hoofdpersoon uit zijn verhaal ‘Vrouw’ zich heeft opgesteld (in figuurlijke zin met de rug tegen de muur, want zijn vrouw komt eraan om hem te confronteren met het feit dat zij weet dat hij er een buitenvrouw op nahoudt), wijst Chris me op de opening tussen twee bakstenen in de muur naast de deur waartegen ik nu leun, het gat waardoorheen Gili de scène in het verhaal gadeslaat. De scène – niet alleen in de betekenis van handelingseenheid binnen Chris’ verhaal, maar ook daadwerkelijk een scène, uiting van ongenoegen door de bedrogen echtgenote van Terry, die zoals Chris me al heeft uitgelegd eigenlijk Roy heet – die scène dus, speelt zich hier af; zo heeft Chris het bedacht.
Op dit uur van de dag begint het te schemeren en is het stil in de paardrijschool / manege in Paramaribo waar Chris me mee naartoe heeft genomen. Hier was hij vaak te vinden voordat hij naar Nederland emigreerde en daar dierenarts werd. We staan in de gang tussen de stallen, ieder tegen de twee staldeuren uit het verhaal, de gangbreedte van twee meter tussen ons in. Chris heeft gezorgd voor enkele Surinaamse lekkernijen: bara’s, die we ons voor het vraaggesprek een aanvang nam goed hebben laten smaken. We doopten de gefrituurde lekkernij in een hete chutney en blusten elke hap met een slok knalroze gemberbier. De onmiskenbare geur van paarden, stalmest en hooi brengt ons in de juiste sfeer om een lang gesprek te voeren over een kort verhaal.
‘Dit wordt een van de moeilijkste momenten van je leven. Het moment dat alle mannen met een buitenvrouw vrezen.’
Om maar meteen met de deur in huis te vallen, informeer ik voorzichtig naar Chris’ eigen ervaringen: ‘Jouw verhaal “Vrouw” in de Zomerlezen-bundel Zonnegloren heeft als thema het schuldgevoel na overspel. Tijdens de lancering van de Zomerlezen-campagne roemde Matthijs van Nieuwkerk, de samensteller van de verhalenbundel, de overtuigingskracht van je verhaal, en vroeg hij zich hardop en met een knipoog af of je uit ervaring sprak of vanuit je verbeelding. Jij glimlachte veelzeggend?’
‘Ja, klopt,’ zegt Chris met – opnieuw – een glimlach, ‘laten we zeggen: beide! En daar had ik het met Matthijs ook even over gehad, hoor, voordat hij zijn speech hield. Maar ik wist niet dat hij het daarover ging hebben. Jij bent de eerste die dat vraagt, trouwens.’
‘Brutaal, hè?’
Chris schatert van het lachen. Wat een aardige man, denk ik, en zo gastvriendelijk. ‘Ik heb nog niet zo veel reacties gehad,’ zegt hij, ‘op dat fragment uit dit boekje. Het is eigenlijk afkomstig uit mijn roman. Ik krijg wel vaak reacties over waarom ik de Surinaamse man zo hard heb aangepakt, maar “is het je eigen ervaring?”, dat heeft niemand nog gevraagd.’
‘Moet ik me nu schamen, of…’
‘Nee, hoor!’
‘“Vrouw” is een fragment uit jouw tweede roman Centaur, zo staat te lezen in het biografietje achter in de verhalenbundel. Heb je dat fragment zelf gekozen, en zo ja, waarom juist dat fragment?’
‘Ik voelde dat dit een van de mooiste stukjes uit het boek was, en mijn redacteur had dat ook gezegd. Mijn redacteur schreef tijdens de redactiefase in het manuscript dingen in de kantlijn, zoals “Moet beter”, en bij dit stukje stond: “Bravo!” Dus ik wist: dit is een van de beste stukjes. Het was ook een van de weinige stukjes die helemaal op zichzelf konden staan. Ik heb gezocht naar een stuk dat je als lezer kan begrijpen zonder dat je de rest van het boek kent. En dit was er een. En ook nog een van de beste stukjes… Vandaar.’
‘Is het verhaal nog ingekort of anderszins aangepast, ten behoeve van deze verhalenbundel?’
‘Er zijn een paar woorden veranderd, om de reden die ik net noem: zodat mensen het zouden begrijpen, ook als ze de personages niet kennen. Een paar heel kleine dingetjes, bijna niks. Het verbaasde me: Matthijs wist zelf niet dat het een stuk was uit een roman. Hij noemde het een fantastisch kort verhaal, terwijl het dat in feite niet is.’
‘Maar zou je over paragrafen of passages uit een roman niet ook kunnen zeggen dat dat allemaal korte verhalen of verbindingen zijn in het grote geheel?’
‘Ja, maar als je een kort verhaal schrijft – ik heb er een paar geschreven – dan schrijf je op een andere manier. Je gaat heel snel erin, de spanning loopt heel snel op en dan is het weer klaar. In een roman is dat moeilijker te vinden, zo’n stuk.’
‘Matthijs vergelijkt korte verhalen met poëzie, ben je het daarmee eens?’
‘Ja. Je moet met weinig woorden heel veel emotie over zien te brengen in een heel korte tijdsspanne, en in een heel klein volume.’
‘En het raadsel dat vaak in poëzie blijft hangen in het hoofd van de lezer, is dat wat jou betreft ook evidenter in een kort verhaal dan in een roman?’
‘Ik zie een kort verhaal eigenlijk als een… Je geeft de lezer een… tja, een klap wil ik niet zeggen, maar een energiestoot of zo! Dat deel je uit in een kort verhaal. Ja, toch? Alles moet erin zitten, en het moet er ook explosief uit komen. Ik heb een paar korte verhalen geschreven voordat ik met de romans begon. Dat vond ik heel leuk om te doen.’
‘Waarom heb je dan niet een kort verhaal dat ook echt een kort verhaal ís, geselecteerd?’
‘Dat is een goeie. Nou, ik heb het niet geselecteerd. Dit stukje stond in een bundel, die heet AfroLit, dat is een bundel van korte verhalen van zwarte Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Matthijs had dat gelezen en heeft dat stuk daaruit gehaald. En de mensen van AfroLit – dat was Uitgeverij Pluim – hebben mij gevraagd om een kort verhaal. Ik was toen heel druk met mijn roman in de eindfase, en dan staat je hoofd er niet naar. Ze zeiden: “Of een fragment uit je roman.” Ik dacht: Ja, dat is veel beter! en dus heb ik dat gedaan.’
‘Ga je daar nog wat mee doen, met die korte verhalen die je hebt geschreven?’
‘Misschien, ooit. Ik heb een kort verhaal waar ik best trots op ben. Dat heet “Carnaval” en heeft een prijs gewonnen in Suriname. Die literaire prijs wordt daar uitgeschreven door de krant De Ware Tijd. Dat hebben ze nu helaas al een aantal jaren niet gedaan, maar alle Surinaamse schrijvers doen daaraan mee, en die keer heb ik gewonnen. Dat is ook het moment waarop ik dacht: O ja, eindelijk erkenning! Want ik had weleens meegedaan aan wedstrijden; dan won ik altijd de derde prijs of de tweede prijs. Maar toen had ik eindelijk de eerste prijs te pakken. In Suriname kende toen ook iedereen plotseling mijn naam. Dat verhaal speelt zich af in de Braziliaanse buurt van Paramaribo. In Suriname zijn er sinds de jaren tachtig steeds meer Braziliaanse goudzoekers gekomen. Die zoeken goud in de binnenlanden, in de bossen, maar komen altijd weer naar de stad om uit te rusten, om voorraden in te slaan maar ook om het geld uit te geven. Er zijn buurten waar heel veel Brazilianen wonen, en dat is heel dicht bij mijn eigen buurt in Paramaribo-Noord, waar mijn ouderlijk huis staat en mijn moeder nog woont. Als je vandaar tien minuutjes verder loopt richting het noorden, dan ben je in een buurt vol met Braziliaanse winkels, bars en discotheken, alles. Dat spreekt heel erg tot mijn verbeelding. Ik ben er weleens geweest, een vriend van mij bracht me erheen ’s nachts, en dan gebeurde er van alles. Plotseling gaan ergens rolluiken naar beneden, en als je dan vraagt: “Wat is er aan de hand?” krijg je te horen: “Buiten loopt een huurmoordenaar rond.” Dat soort dingen! Wat me heeft geïnspireerd tot het schrijven van het verhaal “Carnaval”. Het gaat erover dat iemand in zo’n Braziliaanse tent is met carnaval. En plotseling is zijn vriend verdwenen. Die is gewoon helemaal weg. En dan vraagt men zich af wat er met hem is gebeurd. Daar gaat het verhaal over.’
‘Waarschijnlijk zet je de lezer op een vals spoor met die vrolijke titel “Carnaval”?’
‘Ja, de lezer blijft wel met een raadsel achter, maar ook een heel sterk vermoeden.’
‘In “Vrouw” volgen we het personage Terry. Is hij hetzelfde personage dat in jouw roman Centaur Gili heet?’
‘Nee. In de roman heet hij Roy. Hij had in de roman eerst een andere naam, en dat is de naam van een vriend van mij. Maar die wilde niet meer met zijn eigen naam in het boek.’
‘Dus in de tweede druk heb je dat veranderd?’
‘Nee, in de eerste druk al meteen. Eerst had het personage de naam van die vriend die ik niet mag noemen, toen heb ik die naam veranderd voor AfroLit – zo staat het nu nog in “Vrouw”: Terry – maar in de roman heet hij uiteindelijk Roy.’
‘Je maakt in het verhaal gebruik van een interessant vertelperspectief: een niet nader genoemde vertelinstantie die Terry ongezien van dichtbij gadeslaat – “door dit gat in de muur meekijk[t]” – richt zich in gedachten tot Terry. Ook richt de vertelinstantie zich in gedachten tot “Hugo, dode vriend”. De grote vraag in dit fragment is: wie “spreekt” er tot Terry?’
‘Gili. Gili is de hoofdpersoon. Gili is degene die alles waarneemt, dus Gili is degene die ziet wat er allemaal gebeurt. De waarnemer in het verhaal.’
‘Ik dacht ook even: misschien is het Terry’s geweten dat tot hem spreekt.’
‘Dat zou je denken, want die rol neemt Gili wel op zich: Wat gaat er nu door je heen? Voel je je schuldig? Gaat die vrouw het je vergeven? Het lijkt wel zijn geweten, maar het is dus Gili. Gili is twintig, is op zoek naar de grote liefde, niet alleen voor zichzelf, maar hij wil het ook gewoon een keer zien. Want wat hij om zich heen ziet is alleen maar gedoe en gerommel. Terry is zijn mentor. Een dierenarts, een oudere man, heel sympathiek. Gili mag op zijn paard rijden, mag het prijzengeld houden, hij kijkt heel erg tegen Terry op. Alleen valt die nu wel van zijn voetstuk vanwege zijn buitenvrouw.’
‘Waarom heb je voor die vertelwijze gekozen waarbij Gili de onzichtbare waarnemer is?’
‘Kijk, Gili is een heel verlegen jongeman. Hij is nog maagd en het is voor hem heel moeilijk om in contact te komen met meisjes. Maar zijn vriend Hugo was het tegenovergestelde. In Suriname heb je daar nu een term voor: stagiairejager. Er zijn daar veel Nederlandse en Belgische stagiaires, die komen in het Surinaamse nachtleven terecht en die jongens zijn helemaal gespecialiseerd in het versieren van die meisjes. Hugo was er zo een, een sportman, zwemmer, knap, lang, en hij geeft Gili lessen. Hugo gaat dood, maar die lessen blijven in Gili’s hoofd zitten, en dat blijft het hele boek zo. Zodra er sprake is van contact met een vrouw, hoor je Hugo. En Gili praat dan in zijn gedachten met hem: Hugo, wat zal ik nu doen? Is dit nu wel het juiste advies wat je me nu geeft? Eigenlijk is het alsof hij nog leeft. Want als hij Hugo om advies vraagt, zegt Hugo: Ja, vertrouw me maar. Doe het. Het is dus niet eens een herinnering, het is echt een interactie met een dode.’
‘Interessant. Waarom laat jij als schrijver Hugo doodgaan terwijl hij de hele roman door in feite nog aanwezig is?’
‘Tja, soms gaat dat gewoon zo. Het eerste idee was om die rol te laten vervullen door een tante van Gili. Die tante zou hem allemaal levenslessen geven, maar toen bedacht ik dat dat een beetje te suf was. Het is te braaf allemaal, het moet geen tante zijn! Dat moet een man zijn, en het moet een stoere man zijn. Dat past ook beter in het boek. In het hele boek is het zo dat Gili zich afzet tegen de machocultuur die in Suriname heerst. De twee mannen die het dichtst bij hem staan, zijn ook exponenten daarvan: zijn vader – die leeft nog – en Hugo. Het mooie is, denk ik: hij houdt wel van beide mannen, maar hij ziet ook dat dat machogebeuren niet goed is. Hij wil dat dat anders wordt. Hij kán ook geen macho zijn, dat voel je vanbinnen. Dat heb ikzelf ook altijd in Suriname gevoeld, ik kan dat niet. Ik kan het wel proberen, maar het gaat nooit lukken, dat weet ik. Dat is wat Gili ook voelt.’
‘Als observator van anderen ben je eigenlijk sowieso al niet… Jij bekijkt het leven en die anderen nemen deel aan het leven.’
‘Dat is waar, maar… hij wil natuurlijk wel die meisjes veroveren. Hij wil graag op de een of andere manier Hugo’s adviezen tot zich nemen, maar hij wil het anders doen. Hij wil een goeie man zijn, zeg maar. Maar die meisjes moeten er wel komen. En daarvoor heeft hij die lessen wel nodig.’
‘Heb je ooit zo veel druk gevoeld, Terry? Tijdens operaties waarbij een dier dood dreigde te bloeden of het stopte met ademhalen?’
In een van de stallen naast ons briest een paard, heel zachtaardig. Chris loopt even naar het dier toe, aait de hengst over zijn neus en spreekt tegen hem op geruststellende toon.
‘Je zei zojuist dat Terry een dierenarts is. In hoeverre is “Vrouw”, en dus Centaur, daardoor autobiografisch?’
‘Voor een deel wel, ja,’ zegt Chris, die nu naast me bij mijn staldeur is komen staan omdat op de lamp boven zijn staldeur steeds meer insecten afkomen. Ze voelen zich hier vast veilig voor de vleermuizen buiten, en houden zoemend krijgsraad rond het elektrische licht. ‘Ik heb Centaur geschreven over mijn twintigjarige ik. Over hoe ik was in Suriname. Ik reed paard in Suriname, de universiteit was dicht, ik wist dat ik naar Nederland moest gaan, want er was niks meer te halen in Suriname. Met mij is een hele golf van honderden studenten weggegaan. In dat opzicht lijkt Gili heel erg op mij, maar in andere opzichten niet. Alle dingen die hij meemaakt, zijn niet echt gebeurd. De setting is wel mijn setting, van toen ik in Suriname was. Ik reed ook paard, ik deed mee aan springwedstrijden, maar de dingen die hij meemaakt met meisjes en met zijn vader — dat is allemaal niet echt gebeurd. Wel is het zo dat mijn vader… Mijn vader is overleden toen ik zeven was, waardoor ik hem eigenlijk nooit heb gekend. Wat ik in het boek heb geprobeerd, is toch een soort relatie met hem op te bouwen, maar dan via mijn twintigjarige ik, als het ware. De kans die ik nooit gehad heb. Hoe zou het zijn als ik, twintig jaar, met mijn vader kon praten, en hoe zou het zijn als hij in die tijd leefde? Want hij heeft al zijn dingen gedaan eind jaren vijftig, begin jaren zestig; toen heeft hij de meeste dingen gedaan waar hij nu om bekendstaat. Hij werd dichter, maar was ook heel fanatiek nationalistisch. Hij is betrokken geweest bij een bomaanslag en moest daarom vier jaar de gevangenis in. Dat komt allemaal ook in Centaur voor: hij pleegt de bomaanslag, gaat de gevangenis in. Alleen is die bomaanslag in het boek niet gepleegd tegen de toenmalige grote man Pengel, zoals in het echt, maar tegen Bouterse. In die zin zijn er dus heel veel autobiografische elementen in Centaur, maar de gebeurtenissen zoals die plaatsvinden niet.’
‘In Centaur staat de afwezige vader centraal, heb ik begrepen.’
‘Niet helemaal. De afwezige vader speelt een grote rol, maar de afwezige vader is eigenlijk een onderdeel van de macho Surinaamse man die geen verantwoordelijkheid neemt, niet voor zijn vrouwen en ook niet voor zijn kinderen. De afwezige vader is daar een onderdeel van, en Hugo, de playboy, is daar ook een onderdeel van.’
‘Jouw eigen vader heette Pieter, de dichter die publiceerde onder het pseudoniem Kwame Dandillo en die overleed toen jij nog heel jong was?’
‘Klopt. Het gekke is, als je schrijft over een vader die je nooit gekend hebt, dat je allemaal brokstukken hebt: ik heb foto’s, ik heb verhalen, ik heb gedichten, krantenartikelen. Daaruit creëer je zijn personage opnieuw. Ik dacht dat ik dat redelijk goed gedaan had. Maar! Ik kreeg de vraag of ik een essay wilde schrijven over mijn vader nadat Centaur was uitgekomen, voor in een bundel die dit jaar uitkomt over Surinaamse en Antilliaanse dichters / schrijvers. Voor het schrijven van dat essay ben ik alle oude krantenartikelen gaan opzoeken, op Delpher. Daardoor kwam ik toch nog zo veel extra’s te weten dat ik besefte dat ik mijn vader hard had aangepakt in het boek — omdat ik weinig wist van de goeie dingen die hij had gedaan in de politiek. Hij was een echte vakbondsman, hij kwam op voor de zwakkeren in de samenleving, en dat komt in het boek niet helemaal goed tot uitdrukking. Ik ben die dingen eigenlijk net iets te laat te weten gekomen. Maar dat geeft niet, want hij is in het boek toch een prachtig figuur geworden. Hij is een soort held.’
‘Je hebt door dat essay wel nog de kans gekregen om nieuwe feiten toe te voegen aan zijn levensverhaal.’
‘Ja.’
‘Je vertelde net dat je moeder nog in Paramaribo woont. Heb je haar geraadpleegd, vragen gesteld?’
‘Ja, maar de verhalen die ze over hem vertelt kende ik al natuurlijk. Ik ken veel verhalen, niet alleen van mijn moeder maar ook van anderen die hem gekend hebben. Het is moeilijk bij iemand die er niet meer is, want die verhalen belichten telkens één kant. Sommige kanten zijn onderbelicht. Zoals hij in Centaur beschreven staat is zeker nietvolledig, maar… Ik denk dat hij daar zelf toch wel blij mee zou zijn. En dan is er nog iets bijzonders: mijn redacteur vroeg mij: “Ben je anders naar je vader gaan kijken?” Ik antwoordde: “Nee, eigenlijk niet.” Later, naarmate ik in interviews meer ben gaan praten over het boek, merkte ik dat wanneer je zoiets schrijft, als zoon, dat jouw romanpersonage al die brokstukjes als het ware vervangt. Ik heb een heel personage neergezet, dat is veel sprekender dan al die losse fragmentjes. Dat is een heel vreemde gewaarwording. Ik heb een nieuw beeld gemaakt waar ik in geloof. Ik had niet gedacht dat dat kon, maar het kan dus wel.’
‘Oké, je had een buitenvrouw en als mannen uit alle bevolkingsgroepen zich daaraan schuldig maken, moeten we wel concluderen dat het een onderdeel van de Surinaamse cultuur is. Maar cultuur is geen excuus om dingen te doen waarvan je weet dat ze fout zijn.’
‘Is het daadwerkelijk een cultureel fenomeen in Suriname om een buitenvrouw te hebben?’
‘Natuurlijk heeft niet elke man een buitenvrouw, maar het komt regelmatig voor.’
‘Hoe valt dat te verklaren?’
‘Dat heeft voor een deel zijn roots in de slavernij. Omdat de familiebanden niet stabiel waren. Slaven kregen geen kans om een stabiele familie te vormen. Mannen kregen de kans niet om hun gezin te beschermen of ervoor te zorgen, want ze konden elk moment verkocht worden. Het is een ingewikkeld onderwerp, want Suriname bestaat niet alleen uit nazaten van slaven. Er zijn ook een heleboel andere bevolkingsgroepen… en daar zie je het fenomeen van de buitenvrouw óók. Bij hen is het minder makkelijk te verklaren, maar het is wel zo dat als al die bevolkingsgroepen samenleven, ze ook een beetje op elkaar gaan lijken. Ik wil daarmee zeggen dat er ook een algemene Surinaamse cultuur ontstaat waar iedereen aan meedoet. Dit is een heel moeilijke vraag, zonder dat je in het antwoord op allerlei tenen trapt of mensen boos maakt, maar ik denk toch dat dat zo werkt.’
‘Als ik nou advocaat van de duivel speel, dan krijgt zo’n man die een buitenvrouw heeft, wel een lekker makkelijk excuus: Sorry, echtgenote, maar dat is nu eenmaal onderdeel van onze cultuur!’
‘En dáárom zegt de hoofdpersoon precies dit. Hij zegt: “Er is geen excuus, want cultuur is geen excuus om verkeerde dingen te doen.” Daar heb ik veel over nagedacht. De hoofdpersoon zegt dan ook: Oké, dit is nu eenmaal de cultuur, maar als je gestudeerd hebt en in Nederland hebt gewoond, dan moet je dat kunnen relativeren. Dan moet je kunnen zeggen: misschien is dat wel traditie of cultuur, maar ik weet dat dat niet zo hoort.’
‘Zou je ook kunnen stellen dat families na het afschaffen van de slavernij des te hechter met elkaar werden? En als gevolg van die hechtheid juist géén buitenvrouw zouden nemen?’
‘De slavernij heeft ongeveer tweehonderdvijftig jaar geduurd. Daar zit een groot probleem. Wanneer tweehonderdvijftig jaar lang, generatie op generatie, die familiebanden er niet zijn, of mensen niet de kans krijgen om een sterke familiecultuur te vormen, dan lukt dat niet zomaar meer. Je kunt wel zeggen: jongens, jullie zijn nu vrij, maar dan worden ze niet zomaar ineens een hecht gezin. Het is niet zo dat alles binnen een paar generaties weer goed is. Kennelijk is het zo dat patronen die zo lang zijn ingebakken, niet zomaar te veranderen zijn. Toen ik Centaur schreef, heb ik research gedaan over familieverbanden in Nederland, en dan zie je dat de Surinamers en Antillianen die nog afstammen van slaven, dat daar twee keer zoveel alleenstaande moeders voorkomen ten opzichte van het geheel. Daar komen ook veel meer tienermoeders voor. We wonen nu een aantal generaties in Nederland, het is nu honderdvijftig jaar na de afschaffing van de slavernij, maar toch verandert daar niet zo veel. Ik weet niet wat dat nodig heeft: nog meer tijd? Ik denk zelf nog meer ontwikkeling, nog meer opleiding, ik denk dat dat heel belangrijk is.’
Ik wil meer weten over de beweegredenen van al die vaders in Suriname die hun gezin achterlaten voor een andere vrouw. ‘Is het concept van de afwezige vader wel echt een cultureel fenomeen, om het zo te zeggen? Je zou misschien ook kunnen stellen dat die mannen niet genoeg van hun vrouw houden, of ligt het anders?’
‘Ja, dat zou je denken. Maar in een machocultuur is het geen zaak dat een man van één vrouw gaat houden. Dat is voor een macho man helemaal niet aan de orde. Hij moet van méérdere vrouwen kunnen houden!’
‘Dus eigenlijk is de machocultuur een cultureel fenomeen? Zijn er zo veel stoere mannen in Suriname? Waarom is dat zo belangrijk, om een macho te zijn?’
‘Dat is een goeie vraag. Ik zal je een stukje uit De Telegraaf laten zien.’ Chris laat me op zijn smartphone een krantenartikel zien met de kop: ‘Nostalgische roman van schrijvende dierenarts uit Bijlmer: macho’s probleem Suriname’. ‘Het punt is,’ licht hij toe, ‘als je in Nederland bent opgegroeid is dat een beetje moeilijk voor te stellen, maar in Suriname is het zo dat je als jongen van kleins af aan leert dat je stoer moet zijn, dat je geen zwakte of gevoelens mag tonen. Dat is de norm. Je vraagt je ook helemaal niet af waarom dat zo is.’
‘Dat aspect kan ik veel logischer aan het slavernijverleden koppelen. Want als je zwakte toont, ga je ten onder.’
‘Hm, ik denk niet zozeer, ik denk dat dat bijvoorbeeld… In Zuid-Europa en Zuid-Amerika zijn de mannen ook meer macho. Ik denk dat je ook zonder slavernij machoculturen kunt hebben, hoor. Mijn vader had acht kinderen bij zes vrouwen en hij heeft voor geen enkel kind gezorgd. Dat is in Suriname iets wat regelmatig voorkomt. Dat zie je niet in Nederland, tenminste, niet zo veel.’
‘Dat moet voor die kinderen toch traumatisch zijn, wanneer ze bijvoorbeeld later hun familieroots willen nagaan?’
‘Ik heb er zelf niet zo veel last van gehad. Het probleem speelt vooral als die vader nog leeft. In dat geval zou ik ook vragen waarom hij nooit aandacht aan me had besteed. In mijn geval was het makkelijker, want op het moment dat ik me ervan bewust werd en aan mijn moeder vroeg: “Waar is mijn vader?” luidde het antwoord: “Hij is dood.” En daarmee was de kous af. Ik weet van meerdere mensen die zo’n vader hebben, dat ze het hem heel erg kwalijk nemen dat het met die band niet lukt. Dat het blijft knagen: Waarom kunnen wij geen band hebben?’
‘Herhaalt zich dat gedrag ook, om er een buitenvrouw op na te houden? Gaan kinderen van zo’n vader zelf later ook op zoek naar een buitenvrouw?’
‘Niet bewust, denk ik.’
(Als het hebben van een buitenvrouw een cultureel fenomeen is, bedenk ik pas na afloop van het gesprek, dan moet het toch ook een cultureel fenomeen zijn dat die vrouwen toestemmen in een rol als buitenvrouw. Waarom nemen die vrouwen genoegen met een rol als ‘vrouw erbij’? Wat is hun drijfveer, liefde? Een betere financiële toekomst? Ik vind het jammer dat ik die vraag niet aan Chris heb voorgelegd. In plaats daarvan leid ik het gesprek terug naar de literatuur.)
‘Hoe is jouw schrijverschap ontkiemd en gerijpt?’
‘In 1998 ben ik naar Suriname geremigreerd, een proefremigratie, en dat is helemaal mislukt. Mijn toenmalige vrouw kon daar niet aarden, dus zijn we na drie maanden teruggekomen en zat ik nog steeds met dat enorme gevoel van heimwee, en ik kon daar niets mee. Ik ben begonnen met een serie te schrijven over die remigratie, over wat er allemaal mislukt was. Dat stuurde ik in naar Weekkrant Suriname, en zij vonden het geweldig. Het is net zoiets als Ik Vertrek — alles gaat mis. Daarna ben ik er vaste columnist geworden. In die tijd ging ik één keer per jaar op vakantie naar Suriname en schreef daar dan columns over. Die werden heel goed ontvangen en vervolgens ben ik korte verhalen gaan schrijven. Ik kreeg te horen dat ik vast ook romans kon schrijven.’
‘Had je daar zelf ook bij stilgestaan?’
‘Nee, eigenlijk niet. Ik had een kennis van me een paar hoofdstukken toegestuurd, en een maand later zei hij: “Weet je wat? Ik heb al die hoofdstukken van jou naar een aantal uitgevers gestuurd en een paar zijn er geïnteresseerd. We kunnen gaan praten!” Dat heb ik gedaan, en kreeg een contract bij Ambo Anthos. Ik zei tegen die redacteur: “Ik heb dan wel een paar hoofdstukken geschreven, maar ik weet niet of ik een hele roman kan schrijven.” Maar zij moedigde me aan en zei: “Over anderhalf jaar gaan we publiceren.” Dus ik begon. Zij was heel enthousiast en ik schreef erop los. Toen kreeg ik een vervangende redacteur omdat mijn eerdere redacteur op zwangerschapsverlof ging, en ik merkte dat het enthousiasme afnam. Toen had ik beter moeten opletten, maar ik was met zo veel fanfare binnengehaald dat ik dacht: Dit komt wel goed. Want het boek stond al aangekondigd in de brochure, er was al een voor- en achterkant gemaakt, ik had al interviews gegeven… Het zou dus wel loslopen, dacht ik. Bij de volgende meeting zeiden ze: “Sorry, maar we trekken de stekker eruit.” Achteraf beter, want het was helemaal niet zo goed. Ik was ook niet ervaren genoeg. Het kon veel beter, maar dat besefte ik op dat moment niet. Ik ben naar de Schrijversvakschool gegaan en heb het manuscript herschreven, waarna ze ten slotte zeiden dat dit zo prima gepubliceerd kon worden. Via een vriend van mij, Murat Isik, ben ik bij Sebes & Bisseling terechtgekomen. We gingen een dag op de fiets langs bij verschillende uitgevers, en Lebowski leek me het leukst.’
‘Met Oscar van Gelderen, toen nog?’
‘Ja, en Jasper Henderson en Roel van Diepen. Roel kende ik nog van Ambo Anthos, hij was pas overgestapt. Jasper heeft het me nog heel moeilijk gemaakt met heel veel schrappen en heel veel opnieuw schrijven. Dat was echt een lijdensweg. En vervolgens is het uitgekomen.’
‘Was dat Waterjager?’
‘Dat was Waterjager, ja.’
‘Was je daar uiteindelijk tevreden mee, na al die ingrepen?’
‘Ik vond het een beetje uitgekleed, maar het was wel een mooi boek geworden, zeker. Het tweede boek ging heel anders, want ik zou weer met Jasper gaan werken, maar de voorbereidingen deed ik samen met zijn assistente, Saskia Veen. Net op het moment dat we naar Jasper zouden gaan, stapte hij op. Samen met Oscar van Gelderen en Roel van Diepen en een paar anderen. Maar goed, ik was al met Saskia begonnen, we zijn doorgegaan en zij had heel veel vertrouwen in het boek. Er is bijna niets geschrapt.’
‘Je combineert jouw leven als schrijver met jouw leven als dierenarts. Misschien moet ik die twee typeringen omdraaien? Ben je eerder dierenarts of ben je eerder schrijver? Besteed je aan beide evenveel tijd?’
‘Ik ben eerder dierenarts, daar gaat de meeste tijd in zitten. Maar ik wil graag meer schrijven, dus ik ben altijd op zoek naar meer tijd om te schrijven. En dan is er ook nog mijn dochtertje van vijf, die vraagt de meeste tijd. Dus naast het werk en mijn dochter moet er ook nog geschreven worden, en dat valt niet mee.’
‘Hoe klaar jij die klus, om tijd te vinden als schrijver terwijl je een goedlopende praktijk en een gezin hebt?’
‘Best moeilijk, want je bent aangewezen op de avonden, die qua tijd toch al beperkt zijn. Het beste heb ik altijd geschreven als mijn vrouw en kind samen op stap gingen. Als zij een weekendje weggingen, of een dagje weg, dan kon ik het beste schrijven. Ik probeer de komende tijd iets minder te gaan werken en die tijd te besteden aan het schrijven. Zomaar een dag vrij nemen is niet mogelijk.’
‘Spelen dieren een belangrijke rol in jouw romans?’
‘In de tweede roman, Centaur, wel, namelijk paarden. In Suriname ben ik opgegroeid met paarden. Mijn oom had paarden en gaf paardrijles, mijn broertje en ik gingen altijd mee. Het was dus bijna dagelijks dat wij paardreden. In Centaur zien we Gili, twintig jaar, die paardrijdt en paardrijles geeft, én hij kan de gedachten en gevoelens van paarden waarnemen. Met de hengst waarop hij rijdt, Norbert – wat trouwens echt een paard in Suriname geweest is – gaat dat ook over en weer met die gevoelens. Het gaat zelfs verder: Gili kan via Norbert de gevoelens van de meisjes waar hij verliefd op is óók nog eens voelen!’
‘Is dat ook een aspect dat in jouzelf zit?’
‘Nee, nee. Dat gegeven vond ik gewoon heel mooi, om daarmee aan de gang te gaan.’
‘Op de website van jouw dierenartsenpraktijk staat: “Wij streven ernaar om uw huisdier zich op zijn gemak te laten voelen in onze kliniek met een zorgzame en zachte benadering.” Is die zachtaardigheid ook merkbaar in jouw rol als schrijver? Of juist niet?’
‘Ik denk het wel. Tot nu toe leken mijn hoofdpersonen wel een beetje op mij, hoewel mijn eerste roman best wel gewelddadig is. Daar heb ik ook heel veel commentaar op gehad: dat daarin te veel gevochten werd en dat er te veel bloed vloeide. De hoofdpersoon is in principe in beide boeken een heel zachtaardig mens.’
‘Zou jij bijvoorbeeld jouw personages gruwelijk dierenleed laten teweegbrengen? Dat je jouw meest perverse fantasieën op die personages kunt projecteren?’
‘Ik ben bang van niet. Ik weet eigenlijk zeker dat ik dat nooit ga doen. Nee, dan zouden het eerder mensen zijn – en dat gebeurt in het eerste boek ook –, die elkaar iets ergs aandoen dan dat ze een dier… Nee.’
‘Ik vraag dat omdat je als schrijver je grenzen oprekt, of eroverheen gaat, in je fantasie.’
‘Ik kan me dat nauwelijks voorstellen. Nee, eigenlijk niet.’
‘Goed zo! Jouw geboorteland Suriname is in zowel je eerste roman Waterjager als in Centaur de plaats van handeling. Is het voor jou als schrijver lastig om een actueel beeld te scheppen van een land waar je al een hele tijd niet meer woont?’
‘Nee, dat is helemaal niet lastig, want ik ben er nog steeds twee keer per jaar. Mijn moeder woont er nog, ik volg het nieuws op de voet, dus nee, het is niet lastig.’
‘Ik bedoel specifiek: is het, kijkend naar Suriname van een afstand, gemakkelijker of juist moeilijker om je verhaal daar te situeren?’
‘Volgens mij makkelijker. Want een schrijver in Suriname zou het moeilijker vinden om heel kritisch te zijn, en bang zijn dat hij daar continu op afgerekend zou worden. In mijn geval is dat makkelijker, denk ik.’
‘Maar dan ben je dus als schrijver in Suriname vatbaar voor de censuur van het publiek? Is het niet jammer dat je als schrijver daar al van tevoren rekening mee moet houden?’
‘Het publiek in Suriname is zo’n kleine gemeenschap. Iedereen kent elkaar, dus als ik in Suriname zou wonen, dan zou iedereen weten wie ik ben. Dan zou ik dus ook altijd herkend worden. Als ik dingen zou schrijven die men niet leuk zou vinden, dan zou ik daar ook telkens over aangesproken worden. Voor mij is het dus makkelijker om dat hier te doen.’
‘Jij geeft een antwoord dat ik eigenlijk niet met mijn vraag bedoelde. Vaak als je van een afstand ergens naar kijkt, dan zie je het hele plaatje, dan heb je een helikopterview. Jij hebt het vooral over de reactie die je krijgt als je over bepaalde dingen zou schrijven.’
‘Dat je van een afstand het hele plaatje ziet, ben ik wel met je eens, maar we hebben het nu over een heel gevoelig punt voor Surinamers. Surinamers redeneren als volgt: Jij kan nooit weten wat wij hier beleven, ervaren. Dus jij moet er ook niet over praten. Dat is een bekend verschijnsel: “Nee, jij mag niet meepraten. Als je mee wilt praten, moet je hier blijven.” Ik denk wel dat wij vanuit Nederland heel goed – en misschien beter – kunnen zien wat er mis is, maar het is een gevoelig punt. Het wordt niet echt geaccepteerd.’
‘Kies jij als schrijver in je romans met Suriname als plaats van handeling actuele thema’s aangaande koloniaal verleden, of ben jij meer geïnteresseerd in psychologie van je personages en verhaalplot?’
‘Het is altijd beide, denk ik. De psychologie gaat voorop, maar ik vind het wel fijn om dan actuele thema’s te hebben waar de personages zich in bewegen en waar ze mee te maken krijgen. Dat zeker. In Waterjager beschrijf ik een onder water gelopen Paramaribo in de verre toekomst. Destijds had ik gedacht dat zoiets pas over vijftig jaar echt zou kunnen gebeuren, maar het blijkt dat het nu al gaande is. In mijn boek gaat het over een dam die doorbreekt en het water kan niet meer weg. Het water zit vast, zit opgesloten, waardoor de hele stad permanent drie meter onder water komt te liggen. Wat er nu echt daar is gebeurd, is dat ze een dam op de een of andere manier open hebben gezet, waardoor een heel gebied met allemaal dorpjes onder water is komen te staan. En dat ging gepaard met heel ernstige regenval, ook in de stad. Ik geloof dat dat water in de stad nu wel weer is weggetrokken omdat de ernstigste regens voorbij zijn. Ik zag opnames van mensen die in een bootje door de stad gingen, en dat is precies wat ik in mijn boek beschreven heb.’
‘Maar in jouw roman is de oorzaak een natuurramp, dacht ik, of niet?’
‘Nee, het is een combinatie van verschillende dingen: klimaatverandering en menselijke fouten. Net als in de echte wereld, eigenlijk. Wat ikzelf erg leuk vond: in Centaur heb ik alles heel droog gemaakt. In Waterjager staat alles onder water, en in het tweede boek is alles juist zo verschrikkelijk droog dat mensen en paarden daar last van hebben.’
‘Is daarop gereageerd door recensenten? Is dat opgemerkt, nat versus droog?’
‘Nee, nee, dat niet. Maar er is wel een student Nederlands geweest, daar ben ik pas achter gekomen, die heeft Waterjager helemaal geanalyseerd. Zij heeft een thesis geschreven daarover, dat vond ik wel heel bijzonder. Even kijken.’ Chris scrolt weer op zijn telefoon, laat me het online artikel zien.
Ik lees hardop voor: ‘“Het vloednarratief en slow violence in Chris Polanens Waterjager. Een postkoloniaal-ecokritische lezing”. Goeie titel,’ zeg ik.
‘Mooi hè! Dat is toch geweldig?’ Chris leest de openingsalinea voor: ‘“In deze scriptie wordt de relatie tussen de natuur en de sociaal-culturele dimensies geanalyseerd in de roman Waterjager van Chris Polanen. In Waterjager zien we een al twintig jaar permanent overstroomd Paramaribo, waar enkele achterblijvers vechten voor hun stad en zichzelf.” Ja, dat is het.’
‘Je vertelde dat jouw vader een activistische inborst had. Heb jij als schrijvende zoon bepaalde karaktereigenschappen van hem geërfd?’
‘Nou, het schrijven zelf heb ik kennelijk van hem geërfd. Hoewel ik hem niet gekend heb.’
‘Maar niet het activistische of het poëtische?’
‘Het poëtische wel, denk ik. Ik denk wel dat ik poëtisch kan schrijven. Ik weet dat hij een heel goede schrijver was. Hij heeft vooral gedichten geschreven, maar ik heb ook een brief van hem die hij schreef toen hij in het leger zat. Hij was toen begin twintig, en die brief is zó goed geschreven! Hij had een enorm schrijftalent.’
‘Zit er al een volgend boek in de pen?’
‘Ja, ik ben pas begonnen met mijn derde roman, die speelt in deze tijd, en in dat verhaal wil ik een man beschrijven in Paramaribo die in mijn eigen buurt woont, een buurt die langzaam is overgenomen door de Brazilianen. Hij woont er nog wel, maar verder is alles Braziliaans geworden.’
‘Lichtelijk beïnvloed door jouw korte verhaal “Carnaval”?’
‘Ja, ja! Dat blijft me fascineren, die Brazilianen. Ik heb altijd enorme heimwee gehad naar Suriname. Reizen naar andere plekken interesseerden me eigenlijk helemaal niks. De enige plek waarvan ik dacht: Hé, dit is ook wel oké. Hier wil ik wel blijven, dat was Brazilië. Dat heb ik nergens anders gehad. Dat komt vooral door de mensen: Brazilianen hebben een vrolijkheid, die is echt onverwoestbaar. Dat hebben wij Surinamers niet, hoor. Daar kunnen wij niet aan tippen. Wij kunnen wel feesten, we kunnen vrolijk zijn, maar niet zoals zij. Zij kunnen het de hele dag door. Op een veel hoger niveau, en als je dat meemaakt geeft het je zo’n kick. Ik had daar het gevoel: Jeetje, ik had Braziliaan willen zijn! Waarom ben ik nou een Surinamer? Dit is veel beter!’
‘Is je volgende boek al besproken bij de uitgeverij? Of is het nog heel prematuur?’
‘Nog helemaal niks. Ik heb pas een paar hoofdstukken. Ik heb wel een heel goed idee, een heel goeie drive waar ik naartoe wil, wat het gaat worden, personages en zo. Dus het is nu alleen maar een kwestie van tijd vinden. Ik ben geen schrijver bij wie het dan heel moeizaam ergens vandaan moet komen. Als ik ga zitten en de tijd heb, dan komt het gewoon. Maar… vind maar eens die tijd om te gaan zitten.’
‘Je vertelde zojuist dat je je niet kan voorstellen dat je een boek schrijft waarin dierenleed voorkomt. Kun je je wel voorstellen dat je een boek schrijft dat zich niet hier in Suriname afspeelt?’
‘Ik denk misschien ooit wel, maar voorlopig niet.’
‘Dan zou je heel erg uit je comfortzone moeten stappen, hè?’
‘Ja, precies.’
‘Wel een uitdaging…!’
‘Ja, maar de vraag is of ik daar ook zo veel gevoel in kan leggen en zo veel plezier aan kan beleven. Dat weet ik niet. Want wat ik feitelijk doe wanneer ik over Suriname schrijf is in mijn hoofd teruggaan, van alles onderzoeken en beleven. Dat heeft waarschijnlijk nog wel met die heimwee te maken, die trouwens min of meer is verdwenen. Maar het feit dat je in je hoofd weer terug kan gaan en daar je eigen avonturen kan creëren — dat is voor mij voor een deel ook het plezier van het schrijven.’
‘Dus als jij een boek zou schrijven dat zich afspeelt in, laten we zeggen, Amsterdam, zou dan dat plezier minder zijn?’
‘Ja.’
‘Terwijl jij een heel boeiende kijk op Nederland zou kunnen hebben…’
‘Ja, en toch… Ik heb wel wat stukjes in mijn boeken, in Waterjager, die zich in Nederland afspelen, en ik merkte dat dat een stuk moeizamer ging.’
‘En je zou de kans hebben om lekker vilein tekeer te gaan over die Hollanders!’
Bij die gedachte schiet Chris weer in een gulle lach. ‘Ja, maar dat heb ik in Waterjager ook wel gedaan. Ik zeg altijd: ik pak iedereen aan. Ik pak de Nederlanders aan, en dus ook de Surinamers.’
‘Even hypothetisch: ik ben een literatuurcriticus, ik ga jouw derde boek bespreken dat in Suriname is gesitueerd. Wat ben jij dan? Ben jij een Nederlandse schrijver of ben je een Surinaamse schrijver?’
‘Het gekke is: ik heb veel langer in Nederland geleefd dan in Suriname. Ik denk dat als je aan Surinamers zou vragen: “Is Chris nou een Nederlander of een Surinamer?”, dan zouden ze zeggen: “Hij is een Nederlander.” Maar voor mijn gevoel blijf ik een Surinamer. Alleen is de vraag: hoeveel Surinamer ben ik nog? Want straks ben ik veertig jaar in Nederland. Ik heb mijn hele volwassen leven in Nederland gewoond. En toch blijft het gevoel Surinaams. Ik schrijf ook echt vanuit dat Surinamer-zijn. Het is eigenlijk onmogelijk om me een Nederlandse schrijver te voelen, want als ik aan het schrijven ben, dan ben ik in Suriname. Dus dan blijf ik wel een Surinaamse schrijver. Misschien moet je het ook niet allemaal willen benoemen. Uiteindelijk wordt het steeds moeilijker om mensen zo’n naam te geven. Als je alleen al kijkt naar de mensen die ik in mijn praktijk over de vloer krijg. Zo is er een Surinamer die een relatie heeft met een Italiaanse, en zij hebben een kind. Wat is dat kind dan? En zo zijn er heel veel combinaties, alle mogelijke combinaties die in Amsterdam opgroeien. Zijn zij Nederlands? Ja. In de meeste gevallen wel.’
‘Even onder literatoren: welk boek heb jij stukgelezen, welke schrijver bewonder jij?’
‘Dat boek is Kalme chaos van Sandro Veronesi. Hij beschrijft op een meesterlijke wijze de relatie van een man met zijn vrouw, met zijn broer, zijn kind. Terwijl er in het boek niet zo heel veel gebeurt. Waar ik ook heel veel bewondering voor heb is Stoner, van John Edward Williams. Dat is zo’n boek waarvan je denkt: Ik wou dat ik zoiets geschreven had, of zoiets kon schrijven. Daarin is het menselijke leed zo goed gevangen, van een in feite heel klein en simpel leven. Het menselijke leed in zo’n klein leven zo goed kunnen vangen — dat is een kunst.’
‘Behoren die twee tot jouw favoriete schrijvers?’
‘Nee, dat niet. Ik heb van Sandro Veronesi een ander boek gelezen dat me veel minder kon boeien. Maar er zijn wel een paar Italiaanse schrijvers van wie ik boeken gelezen had, en ineens vroeg ik me af: Is het nou toeval dat het allemaal Italianen zijn? Dat dat me aanspreekt? Dat is wel gek. Daar zit een bepaalde vaart in en een bepaalde humor in, zoals bij Niccolò Ammaniti. Dat spreekt me aan: de snelheid en de humor. Er moet wel wat vaart in zitten, en spanning. Niet te droog.’
‘Niet De avonden van Gerard Reve?’
Chris schatert het nog een keer uit van het lachen. ‘Nee. Nee, helaas.’
‘Zijn dat ook criteria die je aan je eigen boeken oplegt?’
‘Ja, er zal altijd vaart in zitten. Vanaf het begin af aan moet er wat gebeuren.’
‘Waarom? Ben je anders bang dat je de lezer kwijtraakt?’
‘Nee, ik ben er niet bang voor dat ik ze kwijt zal raken, zeker niet. Ik schrijf het gewoon zo omdat ik dat zelf ook zou willen lezen.’
Chris kijkt op zijn telefoon, hij is een man van de tijd. Tijd die hij heeft. Tijd die hij niet heeft. De literatuur heeft haar tijd gehad, morgen gaat Dierenartsenpraktijk Polanen weer open. Tijd om te gaan, in de stijl van het boek. En zo lopen we naar buiten. We geven elkaar een hand. Schrijver en schrijver.
Paramaribo, juli 2022
Onder literatoren is een serie vraaggesprekken met schrijvers over hun recent verschenen roman, biografie, dichtbundel, over hun oeuvre of anderszins. De vraaggesprekken worden omgewerkt naar een gestileerde dialoog tussen interviewer en auteur, een gesprek dat plaatsvindt op een locatie uit het boek vanwaaruit het door de auteur opgeroepen narratief besproken wordt.
Het zomerlezengeschenk brengt de verhalen samen die grote indruk maakten op Matthijs van Nieuwkerk. Om nog eens te benadrukken waarom je deze verhalen moet lezen, schreef hij een inleiding bij de bundel, zodat je deze zomer al lezend op ontdekkingsreis kunt. Laat je verrassen en laat je inspireren!
‘“Vrouw” van Chris Polanen is een van de beste verhalen die ik ooit las over een man die door zijn vrouw betrapt is met zijn buitenvrouw. Polanen ontleedt het overspel als een chirurg, zenuw na zenuw. Spannend tot de laatste zin.’
— Matthijs van Nieuwkerk
Suriname, begin jaren negentig. Student Gili droomt van een grote liefde en studeren in Nederland. Van zijn vader, een populaire politicus en playboy die niet omkijkt naar zijn kinderen, hoeft hij niets te verwachten. Dan wordt zijn vader opgepakt na een bomaanslag op het regime en blijkt dat Gili en hij elkaar meer nodig hebben dan ze durven toegeven. Centaur van Chris Polanen is een onvergetelijk en wervelend verhaal over volwassen worden en over hoe complex liefde en verlies kunnen zijn.